ECLI:NL:CBB:2021:996

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
20/1149
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep accountant over PE-verplichting en tuchtklacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een accountant tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht was ingediend door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (Nba) wegens het niet voldoen aan de permanente educatie (PE)-verplichting. De accountant, die sinds 2015 werkzaam is als watersportondernemer, had in de driejaarscyclus 2016-2018 slechts 78 uren aan PE-activiteiten geregistreerd, terwijl minimaal 120 uren vereist zijn. De accountantskamer had de klacht gegrond verklaard en een waarschuwing en geldboete opgelegd. In hoger beroep heeft de accountant aangevoerd dat hij door zijn werkzaamheden als watersportondernemer niet meer aan de PE-verplichting kon voldoen en dat hij in aanmerking zou komen voor een ontheffing van deze verplichting. De Nba heeft ter zitting verklaard dat, indien zij eerder op de hoogte was geweest van de omstandigheden van de accountant, zij geen klacht zou hebben ingediend. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de accountant inderdaad minder dan 200 uur per kalenderjaar de specifieke deskundigheid heeft aangewend die van een accountant verwacht wordt. Hierdoor kan hem niet worden verweten dat hij niet aan de PE-verplichting heeft voldaan. Het College heeft de uitspraak van de accountantskamer vernietigd en de klacht ongegrond verklaard, waardoor de opgelegde maatregelen vervallen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1149
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2021 op het hoger beroep van:

[appellant] , voorheen registeraccount, appellant

(gemachtigde: L.T. van der Zwaag),
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020, gegeven op een klacht, door de
Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants(de Nba) ingediend tegen appellant,
(gemachtigden van de Nba: mr. A. Sukkel en mr. E. Schijvenaars).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
20 november 2020, met nummer 20/1327 Wtra AK.
De Nba heeft een schriftelijke reactie op het hoger beroepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant stond met ingang van 5 december 1990 ingeschreven in het accountantsregister en werd in de jaren 2016, 2017 en 2018 aangemerkt als accountant in business. Voor de driejaarscyclus 2016-2018 heeft appellant in totaal 78 uren aan activiteiten op het gebied van permanente educatie (PE) geregistreerd.
1.3
Met ingang van 1 oktober 2020 is de inschrijving van appellant in het accountantsregister op eigen verzoek doorgehaald.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, luidt:
appellant heeft minder dan 120 uur aan PE-activiteiten besteed in de driejaarscyclus 2016-2018,
als zou blijken dat appellant wel voldoende uren aan PE-activiteiten heeft besteed, dan heeft hij niet voldaan aan de registratieplicht.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a. gegrond verklaard, omdat appellant over de driejaarscyclus 2016-2018 in totaal 42 uur te weinig heeft besteed aan PE-activiteiten. Hierdoor heeft appellant in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld. De accountantskamer is niet toegekomen aan de behandeling van klachtonderdeel b. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, zijn aan appellant de maatregel van waarschuwing en een geldboete van € 2.940,00 opgelegd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
De PE-verplichting voor de accountant in business houdt, kort gezegd, in dat hij ten minste 120 PE-punten per driejaarscyclus behaalt, waarvan ten minste 20 PE-punten per kalenderjaar (zie artikel 2 van de - ten tijde hier van belang geldende - Nadere voorschriften permanente educatie (NVPE)). Met de PE-verplichting wordt kwaliteitsbehoud in het vak beoogd. Ontheffing van deze verplichting wordt onder meer verleend aan de accountant in business die bij het verrichten van zijn werkzaamheden minder dan 200 uur per kalenderjaar de specifieke deskundigheid aanwendt dan wel kan aanwenden waarover een accountant gewoonlijk beschikt (zie artikel 6, tweede lid, van de NVPE in samenhang met artikel 1 van de - ten tijde hier van belang geldende - Beleidsregel permanente educatie).
3.2
Appellant vindt de maatregel van waarschuwing en de geldboete disproportioneel in aard en omvang en voert in dat verband het volgende aan. Appellant erkent dat hij niet heeft voldaan aan zijn PE-verplichting, maar meent dat in zijn geval de maatregel van waarschuwing zijn doel voorbijschiet: appellant heeft zich sinds 2015 volledig gericht op de opslag, onderhoud en reparaties van sloepen en heeft daarmee alle banden met financieel georiënteerde functies achter zich gelaten. Hij heeft dus geen enkele beroepsmatige activiteiten ondernomen die verband houden met accountancy. De opgelegde geldboete vindt appellant disproportioneel, omdat hij in zijn nieuwe werkkring als watersportondernemer geen enkel zakelijk voordeel heeft gehad uit activiteiten die gerelateerd kunnen zijn aan de status als accountant. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant nader toegelicht welke werkzaamheden appellant sinds 2015 heeft verricht.
3.3
De Nba stelde zich ook in hoger beroep aanvankelijk op het standpunt dat appellant zich diende te houden aan zijn PE-verplichting, omdat hij tot 1 oktober 2020 in het accountantsregister stond ingeschreven. Ter zitting heeft de Nba desgevraagd naar voren gebracht dat, indien zij eerder op de hoogte was geweest van de door appellant genoemde bijzondere omstandigheden - die zij niet betwist -, zij zeer waarschijnlijk geen tuchtklacht zou hebben ingediend dan wel deze alsnog zou hebben ingetrokken. Het was voor de Nba eerder onduidelijk of appellant als watersportondernemer specifieke deskundigheid had aangewend dan wel had kunnen aanwenden waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Nu de aard van de werkzaamheden van appellant duidelijk is geworden en is gebleken dat appellant sinds 2015 een geheel ander beroep heeft uitgeoefend, zou dit voor de Nba reden zijn geweest om appellant voor de driejaarscyclus 2016-2018 een ontheffing te verlenen. Verder heeft de Nba ter zitting toegezegd dat zij aan appellant over de periode tussen 2019 en 1 oktober 2020 geen maatregel zal opleggen wegens het niet voldoen aan de PE-verplichting.
3.4
Het College is van oordeel dat, gelet op de in hoger beroep door appellant naar voren gebrachte omstandigheden en de nadere toelichting ter zitting, en in aanmerking nemende het nadere standpunt van de Nba daaromtrent, aangenomen moet worden dat appellant sinds 2015 bij het verrichten van zijn werkzaamheden minder dan 200 uur per kalanderjaar de specifieke deskundigheid heeft aangewend waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Appellant zou in aanmerking zijn gekomen voor een ontheffing van de PE-verplichting als hiervoor in 3.1 bedoeld en zou dan zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van de NVPE. Hem kan daarom niet worden verweten dat hij over de driejaarscyclus 2016-2018 niet aan zijn PE-verplichting heeft voldaan. De uitspraak van de accountantskamer kan om die reden niet in stand blijven.
3.5
Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de accountantskamer dient te worden vernietigd. Het College zal de zaak zelf afdoen en de klacht ongegrond verklaren. De opgelegde maatregelen komen te vervallen.
3.6
De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. W.A.J. van Lierop en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.
De voorzitter is verhinderd de De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen