Overwegingen
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL.
Over de onderneming van appellante was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 68.20.4 (‘Verhuur van onroerend goed’) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Verhuur van trainings-, vergader- en praktijkruimte’.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de SBI-code waarmee appellante op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister niet is opgenomen in de bijlage bij de TVL. In bezwaar heeft verweerder onderzocht of met toepassing van artikel 2, derde lid, van de TVL een uitzondering kon worden gemaakt. De bedrijfsomschrijving op 15 maart 2020 kan volgens verweerder echter niet worden gekoppeld aan een SBI-code die wel in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL. Uit de bedrijfsomschrijving kan niet worden afgeleid dat appellant beurzen en congressen organiseert. Verweerder is van mening dat deze omschrijving aansluit bij de geregistreerde SBI-code 68.20.4. (verhuur van onroerend goed (niet van woonruimte).
5. Toen de onderneming van appellante werd ingeschreven in het handelsregister, bleek het lastig te zijn een passende SBI-code te vinden. Uiteindelijk is gekozen voor 68.20.4, ook al sluit deze niet helemaal aan bij de werkzaamheden van appellante. Appellante kon destijds niet voorzien dat dit tot gevolg zou hebben dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL. Dat de KvK heeft gekozen voor deze code, mag niet ten koste van appellante gaan. De KvK is op grond van artikel 3 en 40 van de Handelsregisterwet 2007 (Hrw) verantwoordelijk voor de inhoud van het handelsregister en daarmee voor het vaststellen van de juiste SBI-code. In de procedure rondom de afwijzing van appellantes aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) is aangevoerd dat aangesloten zou moeten worden bij SBI-code 82.30 (Organiseren van congressen en beurzen). Niet duidelijk is waarom verweerder niet heeft onderzocht of appellante op basis van die code in aanmerking kan komen voor subsidie op grond van de TVL. Ter zitting heeft appellante er nog op gewezen dat er eventueel ook aansluiting gezocht zou kunnen worden bij SBI-code 56.21 (Eventcatering). Appellante begrijpt dat er in eerste instantie aansluiting is gezocht bij de SBI-code, maar niet valt in te zien waarom er in de bezwaarfase niet meer maatwerk geleverd kan worden. De systematiek van het aansluiten bij de SBI-code bij de TOGS én de TVL leidt tot een cumulatieve aanslag op de financiële positie van het bedrijf van appellante. Dit klemt te meer omdat zij voor het vierde kwartaal van 2020 wél in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de TVL. Het is in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat de SBI-code voor de periode juni-september 2020 fataal is en voor het vierde kwartaal niet, terwijl deze periodes niet wezenlijk van elkaar verschillen. Ter zitting heeft appellante tot slot betoogd dat het feit dat het College de eerste en enige instantie is om haar beroep te behandelen in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de Grondenrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. Verweerder merkt op dat de aanvraag op grond van artikel 2, tweede lid, van de TVL wordt beoordeeld aan de hand van de registratie in het handelsregister. In het bestreden besluit is al uitgelegd dat de TVL geen mogelijkheid biedt om daarvan af te wijken, zoals door appellante is verzocht. In de uitspraak van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:521) heeft het College overwogen dat de TVL geen ruimte biedt om rekening te houden met feitelijke bedrijfsactiviteiten. Daarbij merkt verweerder op dat de verantwoordelijkheid voor het vermelden van de juiste bedrijfsomschrijving, gelet op artikel 19 van de Hrw en artikel 11 van het Handelsregisterbesluit 2008, bij appellante ligt. Dat de TVL vanaf het vierde kwartaal van 2020 is gewijzigd, waardoor appellante vanaf die periode wel voor subsidie in aanmerking komt, maakt niet dat zij ook in aanmerking dient te komen voor subsidie voor de periode juni-september 2020. De beoordeling geschiedt immers op grond van de TVL zoals deze gold voor de periode juni-september 2020. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om deze regeling niet met terugwerkende kracht aan te passen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is volgens verweerder geen sprake. Beoordeling door het College
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van appellante op de peildatum 15 maart 2020 niet stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit die is vermeld in de bijlage bij de TVL, zoals is vereist op grond van artikel 2, aanhef, tweede lid, onder c en d, van de TVL.
8. Verweerder heeft vervolgens, anders dan appellante heeft betoogd, onderzocht of er in het geval van appellante een uitzondering gemaakt kan worden. Verweerder heeft namelijk de in artikel 2, derde lid, van de TVL opgenomen maatwerkprocedure gevolgd. Verweerder heeft daarbij echter terecht geconcludeerd dat geen uitzondering kon worden gemaakt op grond van deze bepaling. In de bedrijfsomschrijving ‘Verhuur van trainings-, vergader- en praktijkruimte’ kan geen aanknopingspunt worden gevonden voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in de bijlage bij de TVL staat. Overigens stelt het College vast dat de bedrijfsomschrijving aansluit bij de feitelijke bedrijfsactiviteiten van appellante en dat de door appellante voorgestelde SBI-codes 82.30 en 56.21 daar niet bij passen. Het College ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de KvK de onderneming van appellante met een niet passende SBI-code heeft ingeschreven in het handelsregister.
9. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de beoordeling dient plaats te vinden op grond van de TVL zoals die gold tijdens het bestreden besluit. Dat de TVL vanaf het vierde kwartaal van 2020 is gewijzigd, waardoor appellante vanaf oktober 2020 wel in aanmerking komt voor subsidie, betekent niet dat zij ook (alsnog) in aanmerking dient te komen voor subsidie voor de periode juni-september 2020 en betekent ook niet dat het bestreden besluit leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor appellante.
10. Tot slot merkt het College op dat appellante pas ter zitting voor het eerst heeft aangevoerd dat een procedure in eerste en enige aanleg in strijd zou zijn met het Handvest en het EVRM en dit ook niet verder heeft onderbouwd. Deze stelling leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest verplichten niet tot het openstellen van hoger beroep in zaken waarop die artikelen van toepassing zijn.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.