ECLI:NL:CBB:2021:937

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
20/402
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft appellante, een BV gevestigd te [plaats], verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 21 juli 2020, waarin haar beroep tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 maart 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. Het verzet werd behandeld op 22 september 2021, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, J.A. Brok. De minister was niet aanwezig op de zitting.

Het College heeft overwogen dat appellante in een griffiersbrief van 18 mei 2020 de gelegenheid heeft gekregen om de gronden van haar beroep in te dienen, maar dat zij dit niet heeft gedaan. Het College benadrukt dat er in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de wijze waarop bezwaren tegen een besluit zijn verwoord, maar dat er wel ten minste één concrete beroepsgrond moet zijn. In dit geval bevatte het beroepschrift geen gronden, en het enkele indienen van een uittreksel uit het Handelsregister was onvoldoende om aan de vereisten van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te voldoen.

Daarom heeft het College het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 21 juli 2020 in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier F.L. van Haeften, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 op het verzet van

[naam BV] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: J.A. Brok).

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van 9 maart 2020.
Bij uitspraak van 21 juli 2020 heeft het College met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 22 september 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister is niet verschenen.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat appellante, na bij griffiersbrief van 18 mei 2020 in de gelegenheid te zijn gesteld om alsnog de gronden van het beroep in te dienen, dat niet heeft gedaan.
2. Het College stelt in verzet voorop dat bij de beoordeling of een beroepschrift de gronden van het beroep bevat, in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de wijze waarop de bezwaren tegen het bestreden besluit zijn verwoord. In de regel zal ook van een in het beroepschrift dan wel tijdig naar aanleiding van een geboden herstelmogelijkheid gegeven summiere motivering van het beroep kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt niet weg dat het (aanvullend) beroepschrift wel, hoe summier ook verwoord, ten minste één concrete beroepsgrond dient te bevatten.
3. Het beroepschrift bevatte geen gronden. In verzet is aangevoerd dat de gemachtigde ter aanvulling van het beroepschrift een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft ingezonden. Uit dit uittreksel blijkt echter niet waarom appellante het niet eens is met het besluit van 9 maart 2020. Het College is dan ook van oordeel dat dit alleen onvoldoende is om te kunnen spreken van een beroepsgrond in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
4. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak van 21 juli 2020 in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. F.L. van Haeften