ECLI:NL:CBB:2021:926

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
19/1832
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrond verklaard beroep inzake betalingsrechten GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 20 april 2021. De appellant had verzet aangetekend tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2019 was afgewezen. De minister had deze afwijzing eerder op 8 november 2019 bekendgemaakt, en het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing was op 25 november 2019 ongegrond verklaard.

Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant op 15 mei 2019 niet beschikte over betalingsrechten, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor uitbetaling. De eerdere afwijzing van de aanvraag om toekenning van betalingsrechten op 29 december 2015 was in rechte vast komen te staan, en er was geen bewijs dat de appellant tussen 2015 en 2019 betalingsrechten had verworven. De uitspraak van 20 april 2021 werd door het College als juist beoordeeld, en het verzet van de appellant werd ongegrond verklaard. Het College merkte op dat de appellant, indien hij meent dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, de minister kan verzoeken om terug te komen op het besluit van 29 december 2015.

De beslissing van het College houdt in dat de eerdere uitspraak in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is openbaar uitgesproken en geregistreerd op 5 oktober 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 op het verzet van

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2], te [plaats] , appellant

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder) de aanvraag van appellant tot uitbetaling van betalingsrechten (basisbetaling) en vergroeningsbetaling voor het jaar 2019 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2019 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2021 heeft het College met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de uitspraak van 20 april 2021 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 22 september 2021. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard op de grond dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat appellant op 15 mei 2019 niet beschikte over betalingsrechten, zodat ook geen uitbetaling kan plaatsvinden
.Bij besluit van 29 december 2015 had verweerder de aanvraag van appellant om toekenning van betalingsrechten afgewezen en tegen dat besluit is toen geen bezwaar gemaakt. Daarnaast is niet gebleken dat appellant tussen 2015 en 2019 op enige andere manier betalingsrechten heeft verworven.
2. De uitspraak van 20 april 2021 is juist. De Uitvoeringsregeling zit zo in elkaar, dat eerst betalingsrechten moeten zijn verworven. Dat is een noodzakelijke voorwaarde voor uitbetaling. Aan die voorwaarde is hier niet voldaan. Alles wat appellant in bezwaar, in beroep en in verzet naar voren heeft gebracht richt zich in wezen tegen het besluit van 29 december 2015. Maar dat besluit is in rechte vast is komen te staan, zodat daarvan moet worden uitgegaan.
3. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak van 20 april 2021 in stand blijft.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.
5. Ter voorlichting van appellant merkt het College op dat als appellant meent dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, hij verweerder kan verzoeken om terug te komen van het besluit van 29 december 2015.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. F.L. van Haeften