Op 28 september 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Appellant, vertegenwoordigd door A.J.M. El Kadi, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019. De rechtbank had in die uitspraak het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingesteld. Appellant voerde verzet aan tegen deze beslissing, stellende dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was door een onjuiste bekendmaking van de uitspraak.
Het College heeft vastgesteld dat de rechtbank de uitspraak op 12 juli 2019 weliswaar naar het juiste adres had verzonden, maar dat een latere verzending naar een oud adres in strijd was met artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, wat betekende dat de hogerberoepstermijn niet was aangevangen. Het College concludeerde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep pas op 21 september 2019 was begonnen, waardoor het hogerberoepschrift tijdig was ingediend.
Het College verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 20 juli 2021 verviel en het onderzoek in de zaak werd voortgezet. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met E.A. van der Meel als griffier.