ECLI:NL:CBB:2021:905

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
19/1563
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens onjuiste bekendmaking

Op 28 september 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Appellant, vertegenwoordigd door A.J.M. El Kadi, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019. De rechtbank had in die uitspraak het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingesteld. Appellant voerde verzet aan tegen deze beslissing, stellende dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was door een onjuiste bekendmaking van de uitspraak.

Het College heeft vastgesteld dat de rechtbank de uitspraak op 12 juli 2019 weliswaar naar het juiste adres had verzonden, maar dat een latere verzending naar een oud adres in strijd was met artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, wat betekende dat de hogerberoepstermijn niet was aangevangen. Het College concludeerde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep pas op 21 september 2019 was begonnen, waardoor het hogerberoepschrift tijdig was ingediend.

Het College verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 20 juli 2021 verviel en het onderzoek in de zaak werd voortgezet. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met E.A. van der Meel als griffier.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 op het verzet van

[naam ] , h.o.d.n. [naam onderneming] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: A.J.M. El Kadi)

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019, zaaknummer 18/3053 (aangevallen uitspraak).
Bij uitspraak van 20 juli 2021 heeft het College met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen de uitspraak van 20 juli 2021 verzet gedaan.

Overwegingen

1. Het College heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Het College overweegt in verzet, gedeeltelijk ambtshalve, het volgende. De gemachtigde heeft tijdens de procedure bij de rechtbank een nieuw (kantoor)adres doorgegeven. De rechtbank heeft een afschrift van de aangevallen uitspraak bij brief van 12 juli 2019 aangetekend verzonden aan het juiste (nieuwe) adres. Die brief is op 17 juli 2019 als “niet afgehaald” bij de rechtbank terugontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak bij niet-aangetekende brief van 18 juli 2019 opnieuw verzonden, maar nu aan het oude adres. Tot dat adres had de gemachtigde geen toegang meer. Nadat de gemachtigde telefonisch contact met de rechtbank had opgenomen, is de aangevallen uitspraak op 20 september 2019 aan het juiste adres verzonden. Op 16 oktober 2019 is het hogerberoepschrift ontvangen. Het College stelt vast dat de rechtbank met de verzending van de brief van 18 juli 2019 aan het oude adres heeft gehandeld in strijd met artikel 8:38 van de Awb. Het College is van oordeel dat aldus de aangevallen uitspraak niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat de aangevallen uitspraak bij de brief van 12 juli 2019 (wel) aan het juiste adres is verzonden is niet voldoende. Dat is zo, omdat met de artikelen 8:37, eerste lid, en 8:38 van de Awb gezamenlijk is beoogd zoveel mogelijk te verzekeren dat het betrokken poststuk de geadresseerde daadwerkelijk bereikt. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb is de hogerberoepstermijn daarom niet aangevangen op 13 juli 2019 maar op 21 september 2019. Het hogerberoepschrift is daarom tijdig ingediend.
3. Uit 2 volgt dat het verzet gegrond moet worden verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van 20 juli 2021 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
E.A. van der Meel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 28 september 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel