ECLI:NL:CBB:2021:898

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
20/264, 20/265 en 20/266
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van subsidieaanvragen voor zonneboilers op basis van zakelijke aanvragen en vereisten van stimulerend effect

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 september 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van drie aanvragen voor de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) voor zonneboilers door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had de zonneboilers al aangeschaft voordat hij de subsidieaanvragen indiende, wat in strijd is met de vereisten van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. De aanvragen werden door verweerder als zakelijke aanvragen aangemerkt, omdat de appellant de appartementen verhuurt aan derden. Dit betekent dat de aanvragen niet voldeden aan het vereiste van stimulerend effect, zoals bedoeld in het Europese steunkader.

De appellant voerde aan dat de aanvragen ten onrechte als zakelijk waren aangemerkt, omdat hij de appartementen privé verhuurt en er geen verdienmodel aan de investeringen ten grondslag ligt. Het College oordeelde echter dat de aanvragen terecht als zakelijk moesten worden beschouwd, omdat de appellant met de verhuur van de appartementen deelneemt aan het economisch verkeer. De aanvragen voor de zonneboilers zijn afgewezen omdat de kosten voor de aanschaf van de zonneboilers zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvragen, wat in strijd is met artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit.

Het College concludeert dat de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen en dat het beroep van de appellant ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. H.S.J. Albers, met mr. D. de Vries als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 20/264, 20/265 en 20/266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 23 september 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder drie afzonderlijke aanvragen van appellant om Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) in het kader van de Regeling nationale EZ-subsidies (Regeling) voor zonneboilers afgewezen.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 27 januari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft voor de drie zaken gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Appellant was bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant heeft op 18 juni 2019 drie subsidieaanvragen ingediend voor zonneboilers voor vijf appartementen op verschillende adressen in [plaats] .
2. Verweerder heeft de subsidieaanvragen afgewezen. De aanvragen hebben volgens verweerder betrekking op appartementen die appellant verhuurt aan derden. Daarmee begeeft appellant zich op de zakelijke markt en moeten de subsidieaanvragen als zakelijke aanvragen worden beschouwd. Dat appellant zelf in één van de appartementen (met huisnummer 201A) woont, is niet relevant. De aanvragen moeten in hun geheel als zakelijke aanvragen worden beschouwd en deze hadden moeten worden ingediend voordat de kosten voor de aanschaf voor de zonneboilers werden gemaakt. Uit de stukken blijkt dat appellant de verschillende onderdelen van de installatie al in maart 2019 heeft aangeschaft en dat de zonneboilers op 14 juni 2019 zijn geïnstalleerd. Appellant heeft de subsidieaanvragen op 18 juni 2019, en dus na het aangaan van de aankoopverplichting, ingediend. Daarom is niet voldaan aan het vereiste van stimulerend effect in het Europese steunkader en is verweerder gehouden op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit nationale EZsubsidies (Kaderbesluit) de aanvragen af te wijzen. Daarbij komt dat de aanvraag ook niet voldoet aan het vereiste van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit. Op grond van deze bepaling komen kosten die zijn gemaakt vóór indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking. Weliswaar kan op grond van artikel 15 van het Kaderbesluit van deze bepaling worden afgeweken, maar daarvan is in artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling alleen gebruik gemaakt voor wat betreft aanvragen van particulieren.
3. Appellant voert aan dat verweerder de aanvragen ten onrechte als zakelijk heeft aangemerkt. Appellant verhuurt de appartementen privé. In eerste instantie heeft appellant geprobeerd een zakelijke aanvraag te doen, maar tot 1 oktober 2019 was het niet mogelijk dit digitaal zonder KvK- en btw-nummer te doen. Volgens appellant kan de investering in een installatie alleen als zakelijk worden aangemerkt als er een verdienmodel aan ten grondslag ligt, en dat is hier niet zo. Het verschaffen van de installatie betekent voor de huurder in feite een schenking, aangezien de verrekening van de werkelijke kosten van energiegebruik volgens de algemene wettelijke huurvoorwaarden op basis van werkelijk gebruik verrekend moeten worden. De efficiëntie van de installatie is alleen in zijn algemeenheid bekend maar kan niet bemeten worden. Appellant verwijst in dit verband naar de toelichting bij de Regeling (Stcrt. 2015, 46527). De conclusie moet dus zijn dat geen sprake is van een zakelijke aanvraag. Verder voert appellant aan dat hij de woning op nummer 201A zelf bewoont. De installatie voor die woning is vanwege rentabiliteit verbonden met het naastgelegen, kleinere appartement dat appellant verhuurt (nummer 199). Dit appartement is qua grootte ondergeschikt aan het pand van appellant. De huurder van het appartement betaalt naar rato voor het energiegebruik, waarbij er voor appellant als hoofdbewoner van het pand geen winst is te behalen en de huurder meeprofiteert van de besparing. Ook dit maakt dus dat sprake is van een particuliere aanvraag, aldus appellant.
4. Op grond van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit komen vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking.
Op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit beslist verweerder afwijzend op een aanvraag om subsidie indien niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader.
Op grond van artikel 4.5.3, eerste lid, van de Regeling komen voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning, voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op grond van het tweede lid van deze bepaling komen voor een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning, in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, kosten in verband met installaties die vóór indiening van de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.
De toelichting bij artikel 4.5.3 van de Regeling (Stcrt. 2015, 46527) luidt als volgt:
“In artikel 4.5.3, eerste lid, worden de subsidiabele kosten voor aanvragers uit het bedrijfsleven (inclusief natuurlijke personen ten behoeve van het eigen bedrijf) en rechtspersonen beperkt tot de aanvullende kosten voor investeringen in de duurzame energie ten opzichte van de gebruikelijke methoden van energieproductie. Dit is een vereiste dat volgt uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze beperking geldt niet alleen voor bedrijven, omdat ook andere instellingen economische activiteiten kunnen verrichten, waardoor de staatssteunbepalingen tevens op deze instellingen van toepassing zijn. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor verenigingen van eigenaren, waar een lid een of meer appartementen bedrijfsmatig kan verhuren.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van het kaderbesluit komen voor de aanvraag van de subsidie gemaakte kosten niet in aanmerking voor subsidie. Deze bepaling heeft te maken met het vereiste van stimulerend effect bij staatssteun. Op grond van artikel 15 van het kaderbesluit kan bij ministeriële regeling worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 van dat kaderbesluit. In artikel 4.5.3, tweede lid, wordt voor wat betreft de subsidies aan particulieren afgeweken, om het zo mogelijk te maken dat subsidie wordt verleend voor installaties die reeds voor de subsidieaanvraag zijn aangeschaft en geïnstalleerd. Omdat op subsidies aan particulieren de Europese staatssteunregels niet van toepassing zijn, bestaat tegen deze afwijking van het kaderbesluit geen Europeesrechtelijk bezwaar.”
5. Niet in geschil is dat de zonneboilers waarvoor de subsidie is gevraagd, zijn aangeschaft voordat de subsidieaanvragen zijn ingediend. Zodoende was verweerder in het geval van zakelijke aanvragen, gelet op artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, gehouden de subsidieaanvragen af te wijzen. Dat is anders als sprake is van een aanvraag van een particulier. Op grond van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling komen de kosten van een natuurlijk persoon voor een installatie bestemd voor de eigen woning, die zijn gemaakt vóór indiening van de aanvraag, wel voor subsidie in aanmerking.
6. Het College is van oordeel dat verweerder de aanvragen voor de zonneboilers terecht als zakelijke aanvragen heeft aangemerkt. Appellant verhuurt de appartementen met de huisnummers 201B (zaak 20/264), 199A en 199B (zaak 20/265) en 199 (zaak 20/266). Zodoende moeten de aanvragen voor de zonneboilers die voor die appartementen zijn bestemd als zakelijk worden aangemerkt. Dat de aanvraag in zaak 20/266 ook deels betrekking heeft op de eigen woning van appellant (huisnummer 201A) maakt niet dat deze als een aanvraag van een particulier moet worden beschouwd. Het gaat immers om een zonneboiler die niet alleen voor de eigen woning is bestemd, maar ook voor het verhuurde appartement op nummer 199. Daar komt bij dat de zonneboiler is geïnstalleerd op nummer 199. Gelet op deze omstandigheden is de uitzondering van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling, hier niet aan de orde. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat de appartementen deel uitmaken van een bijzonder project van appellant en dat het verlagen van de energielasten voor hem op zichzelf geen zakelijk voordeel oplevert. Dat appellant de investering in de zonneboilers daarom zelf niet als zakelijk ziet, begrijpt het College. Dit neemt echter niet weg dat appellant met de verhuur van de appartementen een dienst aanbiedt op de markt. Appellant neemt hiermee deel aan het economisch verkeer en oefent een economische activiteit uit. Zijn aanvragen moeten daarom als zakelijk worden beschouwd. Verweerder heeft de subsidieaanvragen zodoende terecht afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen