4.2Op grond van artikel 76, eerste lid, van de Wp 2000 is het verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe door de minister verleende vergunning. Verweerder is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen ter handhaving van dit verbod.
5. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding voor zodanige twijfel. Appellante heeft haar stellingen niet nader met verklaringen en/of stukken onderbouwd. Bovendien heeft appellante in de e-mail van 16 september 2020 toegegeven dat ze om wat geld terug te verdienen eenmalig heeft geprobeerd om iemand mee te laten rijden tegen betaling. Verweerder mag in dit verband dan ook meer gewicht toekennen aan hetgeen verbalisanten hebben verklaard in hun op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
6. Het College is niet gebleken dat appellante onder dwang een verklaring heeft afgelegd of dat zij niet zou zijn gewezen op haar rechten. Uit de processen-verbaal volgt dat appellante zichzelf in staat achtte om in de Nederlandse taal te communiceren en dat haar is meegedeeld wat haar rechten zijn, zoals het niet tot antwoorden verplicht te zijn en het recht zich te laten bijstaan door een advocaat. Bovendien biedt appellante in het beroep geen begin van een onderbouwing voor haar stelling dat haar verklaring onder dwang zou zijn afgelegd en evenmin komt zij nu met een inhoudelijk andere verklaring dan is opgenomen in het proces verbaal van verhoor verdachte. Ook toen ontkende zij de overtreding te hebben begaan. Verweerder mag dan ook de processen-verbaal ten grondslag leggen aan zijn besluitvorming.
7. Dat appellante nog niet eerder een strafbaar feit heeft gepleegd en verweerder daarom had kunnen volstaan met een mildere straf, kan het College niet volgen. Hierbij acht het College van belang dat een last onder dwangsom geen punitieve sanctie is maar dat deze is gericht op herstel dan wel voorkomen van een nieuwe overtreding. Hierbij benadrukt het College dat als appellante zich aan de gestelde last houdt en dus geen taxivervoer verricht zonder vergunning, ook geen dwangsommen zullen worden verbeurd.
8. Voor zover appellante heeft willen stellen dat zij in haar belangen is geschaad doordat zij niet tijdig een zienswijze in heeft kunnen dienen, merkt het College op dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad in bezwaar en in beroep om haar standpunt zowel schriftelijk als mondeling toe te lichten.
9. Het College is dan ook van oordeel dat verweerder vast heeft kunnen stellen dat appellante op 23 februari 2020 taxivervoer heeft verricht zonder te beschikken over de daartoe vereiste vergunning en bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen. Niet gebleken is dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Dat appellante nu, naar zij stelt, werkloos is en zonder inkomen zit, doet niet af aan deze bevoegdheid. Dit is een omstandigheid die bij een eventuele invordering van verbeurde dwangsommen een rol kan spelen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.
w.g. H.S.J. Albers
de griffier is verhinderd te ondertekenen