ECLI:NL:CBB:2021:880

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
20/597
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Investeringssubsidie duurzame energie wegens niet voldoen aan stimulerend effect

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 september 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een aanvraag voor een Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) voor een warmtepomp. De minister had de subsidie vastgesteld op nihil, omdat de onderneming al vóór de indiening van de subsidieaanvraag verplichtingen was aangegaan met betrekking tot de aankoop van de warmtepomp. Dit zou in strijd zijn met het vereiste van een stimulerend effect, dat inhoudt dat de subsidieaanvraag moet worden ingediend voordat er verplichtingen worden aangegaan.

De onderneming had op 31 oktober 2019 subsidie aangevraagd, maar was al op 9 oktober 2019 verplichtingen aangegaan. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarna de onderneming beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 juni 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de onderneming werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

Het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie op nihil had vastgesteld. De onderneming had onjuiste gegevens verstrekt over de aanvang van de werkzaamheden, wat leidde tot de conclusie dat niet was voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Het College benadrukte dat de onderneming verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de subsidieaanvraag en dat de gemaakte kosten voor de werkzaamheden niet voor subsidie in aanmerking kwamen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2021 in de zaak tussen

[naam onderneming] , te [plaats] , appellante

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) verleende Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Namens appellante was [naam] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante heeft op 31 oktober 2019 subsidie aangevraagd voor een warmtepomp. Op het aanvraagformulier heeft appellante als verwachte aankoopdatum 14 november 2019 vermeld en als verwachte installatiedatum 1 december 2019.
1.2
Bij besluit van 10 december 2019 heeft verweerder appellante op grond van de Regeling (Titel 4.5 ISDE) subsidie verleend voor de warmtepomp.
1.3
Op 19 december 2019 heeft appellante om vaststelling van de subsidie verzocht. Op het daarvoor bedoelde aanvraagformulier heeft appellante als aankoopdatum 30 september 2019 vermeld en als installatiedatum 1 december 2019.
2. Verweerder heeft de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld op nihil. De reden daarvoor is dat appellante al op 9 oktober 2019 verplichtingen met betrekking tot de aankoop van de warmtepomp is aangegaan. Deze datum ligt voor de indieningsdatum van de subsidieaanvraag, te weten 31 oktober 2019. Wanneer dit verweerder bekend was geweest op het moment dat appellante de aanvraag indiende, had verweerder geen subsidie verleend. Als namelijk een verplichting is aangegaan voordat een aanvraag is ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Verweerder is dan op grond van artikel 22, eerste lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (Kaderbesluit) gehouden de aanvraag af te wijzen. Daarbij komt dat kosten die zijn gemaakt voor indiening van de aanvraag ook gelet op artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit niet voor subsidie in aanmerking komen.
3. Appellante voert aan dat zij de renovatie van het pand heeft uitbesteed aan een aannemer en die had de regie. Het had voor appellante niet de hoogste prioriteit om de subsidie al aan het begin van de renovatie aan te vragen. De aanleg van de klimaatbeheersing zou pas in de laatste fase van de verbouwing plaatsvinden. Appellante meent te worden gestraft voor het feit dat zij de werkzaamheden heeft uitbesteed. Zij weet niet wat zij anders of eerder had moeten doen. Appellante moest snel schakelen voor de inkoop van bouwmaterialen en de levertijd van het klimaatsysteem was minimaal vier maanden na start van de werkzaamheden. Wellicht is niet voldaan aan alle regels, maar er is wel voldaan aan het doel van de subsidie, aldus appellante.
4.1
De wet- en regelgeving zoals deze gold ten tijde van belang is vermeld in de bijlage.
4.2
Ter beoordeling ligt voor of verweerder de voor de warmtepomp verleende subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld om de reden dat appellante al verplichtingen met betrekking tot de aanschaf ervan is aangegaan voor het indienen van de subsidieaanvraag. Het College is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.3
Appellante heeft de op 10 september 2019 gedateerde opdrachtbevestiging van het bouwbedrijf voor de renovatie op 9 oktober 2019 ondertekend. Met deze ondertekening heeft appellante een aanvang van de werkzaamheden gemaakt als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 23, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Algemene groepsvrijstellingsverordening). Deze aanvang van de werkzaamheden dateert van vóór de datum van de subsidieaanvraag van 31 oktober 2019. Dat betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van stimulerend effect als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstelling, zodat verweerder op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit gehouden was de aanvraag af te wijzen.
4.4
Hieruit volgt dat aannemelijk is dat appellante bij haar subsidieaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Als appellante immers de daadwerkelijke datum van de aanvang van de werkzaamheden had vermeld, had dat tot afwijzing van de subsidieaanvraag moeten leiden. Verweerder was daarom op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de subsidie lager vast te stellen.
4.5
Naar het oordeel van het College heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de subsidie op nihil vast te stellen gebruik kunnen maken. Uit artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit volgt dat in een geval waarin niet aan het vereiste van het stimulerend effect wordt voldaan, er geen recht is op verlening van de gevraagde subsidie. De omstandigheid dat appellante al voor het indienen van de subsidieaanvraag is gestart met de werkzaamheden door de verplichting tot aankoop van de warmtepomp aan te gaan, komt voor haar risico. Appellante had dit kunnen en moeten weten.
4.6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
“Artikel 4:46
(…)
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid (…)”
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Algemene groepsvrijstellingsverordening)
“Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
23. „ aanvang van de werkzaamheden”: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt. (…)
Artikel 6 Stimulerend effect
1. Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.
2. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. (…)”
Kaderbesluit nationale EZ-subsidies
“Artikel 10
(…)
2. Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.
(…)
Artikel 22
1. Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
(…)
c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;
(…)”
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
“Artikel 4.5.2. Subsidieverstrekking
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een installatie of meer installaties voor de productie van duurzame energie.
(…)
Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten
1. Voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning, komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.”