ECLI:NL:CBB:2021:861

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
20/738
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking chauffeurskaart wegens ontbreken nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een appellante tegen de intrekking van haar chauffeurskaart door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De intrekking vond plaats omdat appellante geen nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft overgelegd, ondanks een verzoek daartoe van verweerder. De chauffeurskaart was oorspronkelijk verstrekt met een geldigheidsduur tot 5 april 2025, maar na informatie van de Dienst Justis dat appellante recentelijk met justitie in aanraking was gekomen, werd zij verplicht om binnen vier weken een nieuwe VOG te overleggen. Appellante heeft deze termijn niet nageleefd, wat leidde tot de intrekking van haar chauffeurskaart op basis van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten.

Tijdens de zitting op 23 juni 2021 heeft appellante aangevoerd dat zij rechtsmiddelen had aangewend tegen de afwijzing van haar aanvraag om een VOG en dat zij, indien zij weer een VOG zou verkrijgen, ook een chauffeurskaart nodig had om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten. Het College oordeelde echter dat verweerder op grond van de wet verplicht was om de chauffeurskaart in te trekken, omdat appellante niet tijdig aan de eis voldeed. Het College heeft geen aanleiding gezien om de procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de strafzaak en het hoger beroep over de VOG, en concludeerde dat de intrekking van de chauffeurskaart rechtmatig was.

De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep van appellante ongegrond is verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het primaire besluit) heeft Kiwa N.V., namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat, de chauffeurskaart van appellante ingetrokken.
Bij besluit van 17 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Aan appellante is een chauffeurskaart verstrekt met een geldigheidsduur tot 5 april 2025.
1.2
Bij brief van 25 februari 2020 heeft de Dienst Justis van het ministerie van Justitie en Veiligheid verweerder geïnformeerd over het feit dat uit informatie afkomstig van de Justitiële Informatie Dienst naar voren is gekomen dat appellante recentelijk met justitie in aanraking is gekomen.
1.3
Dit is voor verweerder aanleiding geweest om op 28 februari 2020, op grond van artikel 82, zesde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000), van appellante te verlangen dat zij binnen vier weken een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overlegt.
1.4
Appellante heeft niet binnen die termijn een nieuwe VOG overgelegd. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit, op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling), de chauffeurskaart van appellante ingetrokken.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het, vanuit het oogpunt van bescherming van het maatschappelijk belang, ongewenst is dat taxichauffeurs die niet kunnen aantonen dat zij aan de eis van betrouwbaarheid voldoen, en dus niet kunnen aantonen dat hen de zorg voor het welzijn en de veiligheid van passagiers kan worden toevertrouwd, de bevoegdheid behouden als taxichauffeur werkzaam te zijn. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of een VOG terecht geweigerd of verleend is. Indien verweerder echter heeft verlangd dat een nieuwe VOG wordt overgelegd en niet of niet tijdig aan dat verzoek wordt voldaan, zoals hier het geval is, dan is hij gehouden de chauffeurskaart op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling in te trekken. Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van deze bepaling kon verweerder naar eigen zeggen niet anders.
2. Appellante voert aan dat zij rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de afwijzing van de aanvraag om een VOG en dat, als zij daardoor weer in het bezit komt van een VOG, zij ook een chauffeurskaart nodig heeft om haar werkzaamheden te kunnen verrichten. Daarom is zij genoodzaakt ook rechtsmiddelen aan te wenden tegen de intrekking van de chauffeurskaart. Appellante voert verder aan dat er rekening mee moet worden gehouden dat zij haar chauffeurswerkzaamheden met veel plezier en genoegdoening uitvoerde. Zij beseft dat zij met die werkzaamheden een verantwoordelijkheid draagt en daarmee juist haar steentje kan bijdragen aan de maatschappij. Appellante heeft tot slot op 21 juni 2021 schriftelijk verzocht deze procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de strafzaak en het hoger beroep over de VOG.
3.1
Op grond van artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 kan de minister, indien hij vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een geneeskundige verklaring of een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, respectievelijk c, verlangen dat die bestuurder zich binnen een door hem vast te stellen termijn aan een nieuw geneeskundig onderzoek onderwerpt, respectievelijk opnieuw verzoekt om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. De bestuurder overlegt binnen een door de minister vast te stellen termijn de nieuwe geneeskundige verklaring of de nieuwe verklaring omtrent het gedrag.
3.2
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling worden de chauffeurskaart en de chauffeurskaart onder beperkingen ingetrokken indien de bestuurder niet of niet tijdig ingevolge artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 een nieuwe geneeskundige verklaring of een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in artikel 82, eerste lid, onder b, onderscheidenlijk c van het Bp 2000.
4.1
Naar het oordeel van het College was verweerder, nadat appellante niet binnen de daartoe gestelde termijn een nieuwe VOG heeft overgelegd, op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling gehouden de chauffeurskaart van appellante in te trekken. Deze bepaling is dwingendrechtelijk geformuleerd. Verweerder had daarom geen ruimte om rekening te houden met de belangen van appellante.
4.2
Het College heeft voorts geen aanleiding gezien deze procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de strafzaak en de hoger beroepsprocedure tegen de minister voor Rechtsbescherming over de VOG. In het geval dat appellante in die procedures in het gelijk zou worden gesteld, betekent dat niet dat verweerder in deze zaak onrechtmatig gehandeld heeft. Verweerder was immers bevoegd, nadat aan hem was meegedeeld dat appellante recentelijk in aanraking is gekomen met justitie, van appellante te verlangen dat zij een nieuwe VOG zou overleggen, wat appellante ook niet heeft betwist, en vervolgens, nadat appellante hier niet binnen de daartoe gestelde termijn aan voldeed, was zij gehouden de chauffeurskaart van appellante in te trekken. Het College merkt tot slot op dat, zoals verweerder ook heeft aangegeven, appellante zodra zij weer over een nieuwe VOG voor de functie van taxichauffeur komt te beschikken een nieuwe chauffeurskaart kan aanvragen.
4.3
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen