In deze zaak heeft appellante, een vennootschap onder firma (VOF) h.o.d.n. een onderneming, verzet aangetekend tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 18 mei 2021. In die uitspraak werd het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet had voldaan aan de vereisten om een ondertekende verklaring over te leggen en de gronden van het beroep in te dienen. De uitspraak was gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
Tijdens de behandeling van het verzet op 17 augustus 2021, heeft het College vastgesteld dat appellante niet in verzuim is geweest. Dit leidde tot de conclusie dat het verzet gegrond is. Het College heeft daarom de eerdere uitspraak van 18 mei 2021 vernietigd en het onderzoek naar de zaak voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Dit houdt in dat de zaak op korte termijn opnieuw op zitting zal worden behandeld.
De beslissing om het verzet gegrond te verklaren, werd genomen door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier F.L. van Haeften. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.