ECLI:NL:CBB:2021:591

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
20/498
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Kamer van Koophandel

In deze zaak heeft appellant, een bestuurder van een vereniging, bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door de Kamer van Koophandel (verweerster) op zijn opgave van 21 september 2019. Appellant had op deze datum de intreding van hemzelf en twee anderen in het bestuur van de vereniging opgegeven. Na het uitblijven van een besluit heeft appellant verweerster in gebreke gesteld op 7 oktober 2019. Op 14 oktober 2019 heeft verweerster echter besloten om de opgegeven personen niet in te schrijven in het Handelsregister, maar dit besluit is abusievelijk naar een andere persoon gestuurd. Appellant heeft op 18 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit, maar verweerster heeft dit bezwaar niet als zodanig behandeld. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat verweerster het bezwaarschrift van 18 november 2019 als beroepschrift had moeten doorzenden aan het College. Het College heeft vastgesteld dat met het besluit van 14 oktober 2019 al op de opgave van 21 september 2019 was beslist, en dat het beroep van appellant ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 8 juni 2021, waarbij het College heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Het besluit van 14 oktober 2019 is in rechte onaantastbaar geworden, en appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bezwaar tegen dit besluit in te dienen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: O.H. ter Haar),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig besluiten door verweerster.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.1
Appellant heeft op 21 september 2019 bij verweerster opgave gedaan van de intreding van hemzelf en twee anderen in het bestuur van een vereniging.
1.2
Op 7 oktober 2019 heeft appellant verweerster in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op de door hem gedane opgave.
1.3
Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft verweerster geweigerd de opgegeven personen in het Handelsregister in te schrijven. Het besluit is gericht tot en geadresseerd aan een in het Handelsregister ingeschreven bestuurder van de vereniging.
1.4
Bij brief van 17 oktober 2019 heeft verweerster aan appellant meegedeeld dat op 14 oktober 2019 is besloten tot weigering van de inschrijving van de door hem opgegeven personen. Verder is vermeld dat dit besluit abusievelijk is gezonden aan een ander, terwijl appellant de geadresseerde dient te zijn. Verweerster heeft een kopie van het besluit van 14 oktober 2019 meegestuurd en verwezen naar de inhoud daarvan.
1.5
Bij brief van 18 november 2019 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerster op de opgave van 21 september 2019.
1.6
Bij brief van 2 december 2019 heeft verweerster aan appellant meegedeeld dat met het besluit van 14 oktober 2019 op de door hem gedane opgave is beslist. Verweerster verzoekt appellant te laten weten of de brief van 18 november 2019 moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 14 oktober 2019.
1.7
Bij brief van 9 december 2019 heeft appellant aan verweerster meegedeeld dat de brief van 18 november 2019 geen bezwaarschrift tegen het besluit van 14 oktober 2019 is, maar gericht is en blijft tegen het uitblijven van een tot hem gericht besluit op de opgave van 21 september 2019.
1.8
Bij brief van 17 februari 2020 heeft appellant verweerster in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift van 18 november 2019.
1.9
Op 27 februari 2020 heeft verweerster aan appellant bericht dat zij niet in gebreke is.
1.1
Op 7 juni 2020 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op de opgave van 21 september 2019 en het bezwaarschrift van 18 november 2019.
2.1
Het College stelt voorop dat verweerster, na de brief van appellant van 9 december 2019, het bezwaarschrift van 18 november 2019 op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschrift had moeten doorzenden aan het College. Zoals verweerster in het verweerschrift zelf ook al heeft opgemerkt, kan immers op grond van de artikelen 8:1 en 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb tegen het niet tijdig nemen van een besluit (alleen) rechtstreeks beroep worden ingesteld. Het College zal daarom de brief van 18 november 2019 alsnog aanmerken als beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de opgave van 21 september 2019. Dit brengt mee dat op het beroepschrift van 7 juni 2020 niet meer afzonderlijk hoeft te worden beslist.
2.2.
Het College is vervolgens, met verweerster, van oordeel dat met het besluit van 14 oktober 2019 is beslist op de opgave van 21 september 2019. De brief van verweerster aan appellant van 17 oktober 2019 is daarover duidelijk. Dat voor de motivering van het besluit is verwezen naar een kopie van het tot de verkeerde persoon gerichte (oorspronkelijke) besluit, betekent niet dat niet is beslist op de door appellant gedane opgave.
2.3
De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
2.4
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Voor de goede orde merkt het College nog op dat het besluit van 14 oktober 2019 in rechte onaantastbaar is geworden. Verweerster heeft appellant de gelegenheid geboden de brief van 18 november 2019 aan te (doen) merken als bezwaarschrift tegen dit besluit. Appellant heeft daarvan geen gebruik willen maken. De gevolgen van die keuze zijn voor rekening en risico van appellant.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. F.L. van Haeften