ECLI:NL:CBB:2021:525

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/1324
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in het kader van de Meststoffenwet

Op 25 mei 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure van [naam] B.V. tegen een eerdere uitspraak van 28 april 2020. In die uitspraak was het beroep van appellante ongegrond verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Appellante had verzet aangetekend tegen deze uitspraak en verzocht om gehoord te worden. De zitting vond plaats op 12 mei 2021, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, ir. J.J.S. Reekers. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was niet vertegenwoordigd.

Tijdens de behandeling van het verzet heeft het College de omstandigheden rondom de (inmiddels overleden) "leidende" bestuurder van appellante, ir. P.C. Reekers, en de rol van de andere bestuurder, drs. S.A.L. Reekers, in overweging genomen. Het College kwam tot de conclusie dat de eerdere uitspraak niet in stand kon blijven, omdat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat appellante niet in verzuim was geweest. Het College verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 28 april 2020 verviel en het onderzoek in de oorspronkelijke stand werd voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met F.L. van Haeften als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 op het verzet van

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ir. J.J.S. Reekers)

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van 18 juli 2019, waarbij het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2020 heeft het College met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 20 april 2020 verzet gedaan en heeft daarbij verzocht om te worden gehoord.
Het verzet is behandeld ter zitting van 12 mei 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn van zes weken is ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
2. Op grond van wat in verzet ter zitting is aangevoerd over de omstandigheden in de hier van belang zijnde periode ten aanzien van de (inmiddels overleden) “leidende” bestuurder van appellante ir. P.C. Reekers en de feitelijke positie van de andere bestuurder drs. S.A.L. Reekers is het College thans van oordeel dat het beroep niet
kennelijkongegrond is. Het verzet moet daarom gegrond worden verklaard.
3. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak van 28 april 2020 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. F.L. van Haeften