In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, eigenaar van de eenmanszaak Schapenhouderij [naam], en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor toekenning van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor startende landbouwers, maar deze aanvraag werd afgewezen door de verweerder. De afwijzing was gebaseerd op de bevindingen dat de appellant al vóór 1 januari 2017 was begonnen met zijn landbouwactiviteiten, wat in strijd was met de voorwaarden voor starters. De appellant voerde aan dat hij pas in september 2018 was gestart met zijn bedrijf en dat zijn activiteiten vóór die tijd hobbymatig waren. Echter, het College oordeelde dat de door de verweerder ingebrachte Gecombineerde opgaves en I&R facturen uit de jaren 2016, 2017 en 2018 aantonen dat de appellant al eerder met zijn landbouwactiviteiten was begonnen. Het College concludeerde dat de appellant niet kon worden aangemerkt als een startende landbouwer in de zin van de relevante Europese verordening, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de documentatie die door de appellant zelf is ingediend en de consistentie van zijn activiteiten over de jaren.