ECLI:NL:CBB:2021:161

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
17/1399 en 18/2988
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake fosfaatreductieplan 2017 na tegemoetkoming door verweerder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 februari 2021 uitspraak gedaan over de beroepen van appellant tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had bezwaar gemaakt tegen heffingen die waren opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. De heffingen betroffen bedragen over verschillende periodes, en na een aantal besluiten en een zitting op 14 juli 2020, heeft verweerder op 14 september 2020 een nieuw besluit genomen waarin hij appellant tegemoetkwam. Dit leidde ertoe dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroepen.

Het College heeft vastgesteld dat partijen alleen verdeeld waren over de vraag welke gronden van appellant als fosfaatneutraal moesten worden aangemerkt. Na de tegemoetkoming door verweerder heeft appellant erkend dat hij geen belang meer had bij de beroepen, waardoor deze niet-ontvankelijk verklaard moesten worden. De beslissing van het College houdt in dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard, en dat verweerder het betaalde griffierecht aan appellant dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier mr. W. Dijkshoorn, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1399 en 18/2988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Meijerink).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2017 heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellant een heffing opgelegd over periode 1 van € 629,-.
Bij besluit van 3 augustus 2017 heeft verweerder het door appellant tegen deze heffing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij verzamelbesluit van 16 juni 2018 heeft verweerder aan appellant heffingen opgelegd over de periodes 1-5 van onderscheidenlijk € 604,-, € 1.829,-, € 2.304,-, € 2.400,- en € 2.813,-.
Bij besluit van 14 november 2018 heeft verweerder de door appellant tegen de heffingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 3 augustus 2017 en 14 november 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020. Appellant en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 14 september 2020 heeft verweerder de eerder door hem genomen heffingsbesluiten herroepen en aan appellant over de periodes 1-4 bonusgeldsommen toegekend van onderscheidenlijk € 8,40, € 198,-, € 79,20 en € 138,-. Over periode 5 heeft verweerder aan appellant een heffing opgelegd van € 192,-. Verder heeft verweerder aan appellant een proceskostenvergoeding van € 1.575,- toegekend.

Overwegingen

Tijdens de behandeling van de beroepen van appellant op zitting heeft het College vastgesteld dat partijen alleen verdeeld zijn over de vraag welke gronden van appellant als fosfaatneutraal moeten worden aangemerkt. Het College heeft partijen op de zitting in de gelegenheid gesteld binnen drie weken hun standpunten nader te onderbouwen. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruikgemaakt. Vervolgens heeft verweerder op 14 september 2020 een nieuw besluit genomen, waarin hij appellant tegemoetkomt op het punt dat hen verdeeld hield. Appellant erkent dit ook. Appellant heeft dan ook geen belang meer bij een beoordeling van de door hem ingestelde beroepen. De beroepen dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
Omdat verweerder appellant niet alleen tegemoet is gekomen, maar ook een vergoeding voor de door appellant gemaakte proceskosten heeft toegekend bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding meer. Wel dient verweerder nog de door appellant betaalde griffierechten te vergoeden.
Beslissing
Het College
-
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 338,00 aan appellant dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C.P. Venema, in aanwezigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.