In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 februari 2021 uitspraak gedaan over de beroepen van appellant tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had bezwaar gemaakt tegen heffingen die waren opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. De heffingen betroffen bedragen over verschillende periodes, en na een aantal besluiten en een zitting op 14 juli 2020, heeft verweerder op 14 september 2020 een nieuw besluit genomen waarin hij appellant tegemoetkwam. Dit leidde ertoe dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroepen.
Het College heeft vastgesteld dat partijen alleen verdeeld waren over de vraag welke gronden van appellant als fosfaatneutraal moesten worden aangemerkt. Na de tegemoetkoming door verweerder heeft appellant erkend dat hij geen belang meer had bij de beroepen, waardoor deze niet-ontvankelijk verklaard moesten worden. De beslissing van het College houdt in dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard, en dat verweerder het betaalde griffierecht aan appellant dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier mr. W. Dijkshoorn, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.