ECLI:NL:CBB:2021:138

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
19/900
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een storingsmelding door het Agentschap Telecom

In deze zaak heeft appellant, een partij die een storingsmelding heeft gedaan bij het Agentschap Telecom, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 14 mei 2019 geoordeeld dat de reactie van het Agentschap op de storingsmelding geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en had het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant betoogde in hoger beroep dat de reactie van het Agentschap wel degelijk als een besluit moest worden gekwalificeerd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de reactie op de storingsmelding geen rechtsgevolg met zich meebracht, en dat er daarom geen bezwaar mogelijk was. Het College concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 9 februari 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/900
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 op het hoger beroep van:

[naam] , te [plaats] , appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 mei 2019, kenmerk ROT 18/5677, in het geding tussen

appellant ende staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat(Agentschap Telecom), verweerder

(gemachtigden: mr. M. Landkroon en mr. S.P. Janssen).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 14 mei 2019 (ECLI:NL:ROT:2019:4232).
Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Appellant en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant heeft op 6 april 2018 een storingsmelding gedaan bij verweerder. In reactie hierop heeft verweerder aan appellant op 19 april 2018 bericht dat de storingsmelding niet voor behandeling in aanmerking komt omdat er nog geen onderzoek door de netwerkbeheerder heeft plaatsgevonden. Het bezwaar hiertegen heeft verweerder nietontvankelijk verklaard, omdat de reactie op de storingsmelding geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, kort weergegeven, overwogen dat de storingsmelding een verzoek aan verweerder is om onderzoek te verrichten. Het doen van onderzoek en het opmaken van een rapport dient volgens de rechtbank te worden gekwalificeerd als een feitelijke handeling. Daarom is het door verweerder niet in behandeling nemen van appellants storingsmelding en het weigeren om onderzoek te verrichten niet gericht op rechtsgevolg. Volgens de rechtbank heeft verweerder het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de reactie op de storingsmelding wel degelijk een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Ook heeft appellant betoogd dat voor de vraag of hij procesbelang had bij de beoordeling van het beroep, niet relevant was of hij ter zitting van de rechtbank was verschenen.
4. Over dat laatste wijst het College erop dat de rechtbank niet is overgegaan tot het nietontvankelijk verklaren van het beroep vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft het beroep van appellant inhoudelijk beoordeeld. Om die reden hoeft de overweging waarover appellant zich beklaagt, niet te worden besproken.
5. Met de reactie van 19 april 2018 heeft verweerder – zo blijkt uit het bestreden besluit en het verweerschrift – toepassing gegeven aan artikel 3, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling storingsmeldingen. Deze Regeling is sinds 28 december 2016 gebaseerd op artikel 19 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016 en artikel 16 van het Besluit radioapparaten 2016. Met deze twee besluiten is beoogd uitvoering te geven aan onder meer artikel 10.13, tweede lid, van de Telecommunicatiewet. Op grond van artikel 7 van bijlage 2 bij de Awb is daarvoor de rechtbank Rotterdam de bevoegde rechter. Op grond van artikel 11 van bijlage 2 bij de Awb, staat daartegen hoger beroep open bij het College.
6. Beoordeeld dient te worden of de reactie van verweerder van 19 april 2018 op de storingsmelding van appellant een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Alleen tegen een besluit kan namelijk bezwaar worden gemaakt, zo volgt uit de artikelen 8:1 en 7:1 van de Awb. Dit is een ambtshalve te beantwoorden vraag, die de rechtbank – anders dan appellant lijkt te betogen – in de beoordeling heeft betrokken en dat ook terecht heeft gedaan.
7. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, aldus artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In dit geval is daarvoor bepalend of de reactie op de storingsmelding is gericht op rechtsgevolg, dat wil zeggen op het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding.
8. In artikel 4 van de Regeling storingsmeldingen is bepaald wat het onderzoek inhoudt als een storingsmelding in behandeling wordt genomen. In artikel 5 is bepaald wat het vervolg is van dat onderzoek, afhankelijk van de uitkomst ervan. In het eerste lid is, kort gezegd, bepaald dat indien uit het onderzoek blijkt dat de uitrusting niet voldoet aan de daar genoemde eisen, de behandeling van de storingsmelding wordt beëindigd onder opgaaf van redenen. In het tweede lid is, kort gezegd, bepaald dat indien de uitrusting voldoet aan de daar genoemde eisen, er geen verdere behandeling van de storingsmelding plaatsvindt. In het derde lid is, kort gezegd, bepaald dat indien uit het onderzoek blijkt dat de uitrusting niet voldoet aan de daar genoemde eisen, de minister de houder ervan aanwijzingen kan geven maatregelen te nemen die de storing verhelpen. In het vierde lid zijn overige situaties vermeld waarin de behandeling van de storingsmelding wordt beëindigd.
9. Het College stelt op basis hiervan vast dat het instellen van een onderzoek naar aanleiding van een storingsmelding geen verandering brengt in reeds bestaande rechten en plichten. Er worden immers met het instellen van een onderzoek geen rechten, plichten, bevoegdheden of wijzigingen in de juridische status van appellant of een andere betrokkene gecreëerd of teniet gedaan. Dat een onderzoek mogelijk in de toekomst zou kunnen leiden tot het geven van aanwijzingen als uit dat onderzoek zou blijken dat de uitrusting niet aan bepaalde eisen voldoet, maakt niet dat het enkele instellen van een onderzoek al een rechtsgevolg meebrengt. Ook kan een storingsmelding niet worden aangemerkt als een verzoek tot handhaving, al omdat geen sprake is van een concrete overtreding of een concrete overtreder. Gelet hierop is de reactie op de storingsmelding geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
10. Nu de reactie op de storingsmelding geen besluit is, stond daartegen geen bezwaar open. Het bezwaar van appellant heeft verweerder daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard, en dat bestreden besluit heeft de rechtbank terecht in stand gelaten.
11. Het hoger beroep is ongegrond. Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.
w.g. T. Pavićević w.g. M.B.L. van der Weele