Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
De Regeling
Feiten
Het betoog
Verder is in het besluit van 16 juni 2018 het referentieaantal voor periode 5 vastgesteld op 484,59 GVE en is bij grondgebondenheid eveneens ‘ja’ ingevuld. Dit aantal is het referentieaantal zoals gehanteerd voor periode 1 tot en met 4 (477,76 GVE) plus de dieraantallen van de overgenomen bedrijven van [naam 4] en [naam 3] . Aangezien deze bedrijven pas aan het einde van de periode zijn overgenomen tellen deze aantallen maar voor één ( [naam 4] ; 1,09 GVE) onderscheidenlijk twee dagen ( [naam 3] ; 5,74 GVE) mee. Verder is bij het dieraantal van het bedrijf van [naam 3] wel een generieke korting toegepast, aangezien dat bedrijf niet-grondgebonden was, hetgeen neerkomt op een korting van 0,24 GVE. Om deze korting te verwerking zijn 7 pinken van het totaal afgetrokken.
Het betoog slaagt niet.
Redelijke termijn
Conclusie
Ten slotte ziet het College aanleiding om de Staat te veroordelen in de kosten die appellante in verband met haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden begroot op € 267,00 voor het verzoekschrift hangende beroep waarbij een wegingsfactor 0,5 wordt toegepast.
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.