Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., [plaats] , appellante
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 december 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] V.O.F. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat niet voldaan werd aan het vereiste van 30% omzetverlies. De minister had eerder, op 28 oktober 2020, de aanvraag afgewezen en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard op 19 januari 2021. Tijdens de zitting op 22 november 2021 werd door appellante aangevoerd dat de omzet die door een derde, [naam 2], met het schip was behaald, aan haar toegerekend moest worden. Dit werd door het College echter verworpen, omdat de TVL geen mogelijkheid biedt om omzet van een ander aan de aanvrager toe te rekenen. Het College oordeelde dat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De beslissing van de minister werd bevestigd, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard. Het College benadrukte dat de keuze van de regelgever om geen hardheidsclausule op te nemen in de TVL, en dat de omstandigheden van appellante niet als uitzonderlijk genoeg werden beschouwd om van de regels af te wijken. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Bastein, met mr. M.H. van Kersbergen als griffier.