Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2020 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
“Indien de houder, meldt en aantoont dat na 2 juli 2015 een beëindigd bedrijf is overgenomen, kan de minister het referentieaantal of het doelstellingsaantal van die houder op zijn verzoek verhogen met het referentieaantal of het doelstellingsaantal dat op grond van deze regeling van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Bij gedeeltelijke overname kan het referentieaantal of het doelstellingsaantal naar rato worden verhoogd.”
Feiten
Beroep
Appellant betoogt verder dat verweerder zich in de brief van 27 mei 2017 een termijn van zes weken heeft gesteld voor het nemen van een besluit voor periode 1. Verweerder heeft zich niet aan de termijn gehouden. In plaats daarvan kreeg hij bij brief van 9 december 2017 bericht dat hij pas in het eerste kwartaal van 2018 heffingen zou ontvangen voor alle vijf de periodes. Volgens appellant kan daarom in elk geval de beschikking voor periode 1 niet in stand blijven.
Dat verweerder het referentieaantal van appellant bij de primaire besluiten met 21,65 GVE heeft verhoogd en niet met de 22,55 GVE die de vervreemder volgens de melding van 7 april 2017 aan hem had overgedragen, is een gevolg van de omstandigheid dat het bedrijf van appellant als grondgebonden is aangemerkt en het overgenomen bedrijf als niet-grondgebonden, waardoor op het aantal GVE van het overgenomen bedrijf de generieke korting van 4% voor niet‑grondgebonden bedrijven moest worden toegepast. Omdat verweerder in het systeem bij de berekening van het referentieaantal en de heffingen maar één keer de generieke korting van 4% voor niet grondgebonden bedrijven kan toepassen, heeft verweerder – om een juiste generieke korting te berekenen – gebruik gemaakt van fictieve dieraantallen om zo op het juiste referentieaantal uit te komen. Het College acht dit niet onjuist. Voor zover appellant stelt dat hij niet kon weten dat het overgenomen bedrijf als niet-grondgebonden moest worden aangemerkt en dat de generieke korting van 4% moest worden toegepast, is het College van oordeel dat het verschil tussen het door verweerder berekende aantal GVE en het daadwerkelijke aantal GVE dat appellant heeft overgenomen zo gering is, dat niet kan worden gezegd dat de Regeling daarom ten aanzien van appellant anders had moeten worden toegepast.
Beslissing
.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.