ECLI:NL:CBB:2020:86

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
19/527
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen de heffing voor het Diergezondheidsfonds 2018 niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 juli 2018, waarbij de heffing voor het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2018 was vastgesteld op € 9.442,49. De minister verklaarde het bezwaar van de appellant echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar volgens hem gericht was tegen een algemeen verbindend voorschrift, het Besluit diergezondheidsheffing, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.

De appellant heeft in beroep aangevoerd dat de heffing onevenredig hoog is en dat er onduidelijkheid bestaat over de criteria voor het vaststellen van de heffing voor verschillende diersoorten. Het College heeft vastgesteld dat het bezwaar van de appellant expliciet gericht was tegen het primaire besluit en niet tegen het Besluit diergezondheidsheffing. Hierdoor heeft het College geoordeeld dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om uiterlijk op 24 maart 2020 een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de minister verplicht om het betaalde griffierecht van € 174,- aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2020 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de heffing voor het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2018 (hierna: de heffing) voor appellant vastgesteld op
€ 9.442,49.
Bij besluit van 15 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020. Appellant is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij het primaire besluit is ten aanzien van appellant de heffing vastgesteld op € 9.442,49.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft appellant, zakelijk samengevat, aangevoerd dat de heffing veel hoger is dan in voorgaande jaren. Voor scharrelhennen is de heffing aanzienlijk meer verhoogd dan voor andere diersoorten. Volgens appellant moeten tekorten van voorgaande jaren niet worden afgewenteld op houders van pluimvee die niet hebben bijgedragen aan deze tekorten. Verder heeft appellant aangevoerd dat het tarief voor preventie en bestrijding van salmonella voor scharrelhennen te hoog is.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is het bezwaar gericht tegen het Besluit diergezondheidsheffing. Het Besluit diergezondheidsheffing is een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 8:3, eerste lid onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Nu ingevolge artikel 7:1, eerste lid van de Awb slechts aan degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar kan maken, kan volgens verweerder tegen het Besluit diergezondheidsheffing geen bezwaar worden gemaakt.
3. Appellant voert in beroep aan dat de heffing voor hem onevenredig hoog is, omdat zijn bedrijf in 2018 een volledig koppel heeft gedraaid, terwijl andere pluimveehouders een tijdje leeg hebben gestaan. Verder voert appellant aan dat onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende diersoorten waarbij totaal onduidelijk is op basis waarvan dit onderscheid wordt gemaakt. Er vindt in het geval van appellant een verhoging van de heffing plaats van 500% ten opzichte van voorgaande jaren. Volgens appellant dient er te worden afgeweken van de hier van toepassing zijnde beleidsregels omdat sprake is van een bijzonder geval.
4. Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
5.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar van appellant terecht met toepassing van artikel 8:3, eerste lid onder a in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.2
Uit de tekst van het bezwaarschrift blijkt expliciet dat het bezwaar is gericht tegen het primaire besluit en niet tegen het Besluit diergezondheidsheffing. Het primaire besluit is een voor bezwaar vatbaar besluit. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
6.1
Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de aard van het gebrek, namelijk het niet inhoudelijk behandelen van het bezwaar van appellant en daarmee het ontbreken van een heroverweging van het primaire besluit als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, is het niet mogelijk om het geschil finaal te beslechten. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.2
Gelet op het feit dat het bezwaarschrift op 27 augustus 2018 bij verweerder is ingediend, dient verweerder uiterlijk op 24 maart 2020 een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op uiterlijk op 24 maart 2020 een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. E. van Kampen

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van
afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van
artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2020-01-01), heeft bepaald dat
afdeling 3.4geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
(…)
Artikel 8:3
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
c. inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:72
(…)
De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a, vierde lid, 611b tot en met 611d en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.