2.3.Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.2, achtste lid Wet dieren en artikel 1.6, eerste, tweede en derde lid en artikel 1.7 sub f van het Besluit houders van dieren. Verweerder heeft blijkens dat besluit verzoeker niet eerst de gelegenheid gegeven om een zienswijze in te dienen, omdat de situatie vraagt om een korte termijn voor herstel. De last is als volgt geformuleerd:
“U neemt maatregel 1 per direct, maatregel 2 en 3 voor 2 november 2020 en maatregel 4 voor 23 november 2020 en u houdt deze maatregelen in stand:
1. Zorg dat uw kerkuil, woestijnbuizerds, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe voldoende vers en schoon bad- en drinkwater hebben. Uw kerkuil, woestijnbuizerds, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe moeten goed bij dit water kunnen komen.
2. Zorg dat uw kerkuil, aangebonden gehouden woestijnbuizerd, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe de beschikking hebben over verblijven die geschikt zijn voor de diersoorten die u hier houdt.
3. Zorg ervoor dat u uw kerkuil en uw Bengaalse oehoe een droge huisvesting geeft waarin uw vogels beschermd is tegen nadelige weersinvloeden.
4. Zorg dat u de bewegingsvrijheid van uw kerkuil, woestijnbuizerds, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe niet zodanig beperkt dat uw vogels hierdoor onnodig lijden en/of letsel wordt toegebracht.”
3. Partijen hebben het volgende aangevoerd.
3.1.1.Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend betrekking heeft op het primaire besluit voor zover daaruit volgt dat hij binnen een korte termijn een nieuwe volière moet bouwen. Het verzoek strekt ertoe dat het primaire besluit in zoverre wordt geschorst tot zes weken nadat op zijn bezwaar zal zijn beslist. Niet valt in te zien waarom verweerder met betrekking tot dit deel van de last zoveel spoed aanwezig heeft geacht dat hij verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoeker heeft voor ogen verweerder er in bezwaar van te overtuigen dat voor roofvogels en uilen waarmee wordt gevlogen kan worden volstaan met een kleiner verblijf waardoor het goed mogelijk is om voor die diersoorten in zijn tuin een passend verblijf te realiseren.
3.1.2.Verzoeker betwist niet dat de in het primaire besluit vermelde overtredingen zijn begaan, behoudens voor zover het betreft de afmetingen van de volière waarin ten tijde van de controle drie buizerds werden gehouden. Verzoeker stelt dat hij inmiddels aan de in dat besluit opgelegde maatregelen heeft voldaan (maatregel 1, 2 en 4) of niet meer hoeft te voldoen omdat hij de uilen niet meer heeft (maatregel 3). De maatregelen 2 en 4 zijn nog relevant voor de vier woestijnbuizerds en een arendbuizerd die hij nog heeft. De arendbuizerd en een woestijnbuizerd worden niet langer aan een korte veter op sprenkel gehouden maar aan een trolley en hebben daarmee een bewegingsvrijheid die gelijkwaardig is aan die in een volière. De woestijnbuizerds worden samen in een volière gehouden. Volgens verzoeker is daarmee inmiddels voorzien in een geschikte huisvesting.
3.1.3.Volgens verzoeker kunnen het toezichtrapport en het deskundigenrapport niet aan de last onder dwangsom ten grondslag worden gelegd omdat deze niet zijn opgemaakt door onafhankelijke toezichthouders, respectievelijk onafhankelijke deskundigen die zelf wetenschappelijk onderzoek hebben gedaan. De deskundigenverklaring biedt geen duidelijkheid over de afmetingen van verblijven voor roofvogels. Daaruit volgt dat als richtlijn het verblijf in de breedte twee keer de spanwijdte en in de lengte drie keer de spanwijdte van de vogel moet zijn. De hoogte zou vijf keer de lengte van de vogel moeten zijn, zodat de vogel omhoog en omlaag kan vliegen. Deze richtlijn sluit echter niet aan bij de maten die in de bijlagen, waaronder de lijst met minimale afmetingen huisvesting roofvogels, worden gegeven. In de deskundigenverklaring is niet aangegeven wat de oppervlakte is per dier, per koppel en per ieder extra dier dat in een verblijf wordt gehouden. Niet is duidelijk wat de oppervlakte bij sociaal geveste roofvogels en uilen moet zijn, als de woestijnbuizerds van verzoeker. In het toezichtrapport is ten onrechte in niet meegewogen dat verzoeker ten minste drie keer per week met de vogels vliegt. Nu drie keer per week tot dagelijks met de vogels wordt gevlogen, wordt volledig in de vliegbehoefte van de dieren voorzien en kan worden volstaan met een verblijf van beperktere omvang, mits voldoende ruimte is voor de overige fysiologisch en ethologische behoeften. Dat is volgens verzoeker het geval.
3.1.4.Volgens verzoeker moeten de afmetingen van verblijven voor roofvogels ingevolge artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) of vanwege het legaliteitsbeginsel anderszins voor een ieder kenbaar zijn. Als verweerder de afmetingen zelf bepaalt, kan dat het vrije verkeer van goederen belemmeren (als daardoor het houden van roofvogels duurder wordt) of het houden van roofvogels onmogelijk maken (als voor een groot verblijf geen omgevingsvergunning wordt verleend). In het laatste geval is sprake van een maatregel van gelijke werking als bedoeld in artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Ingevolge artikel 36 van het VWEU zijn maatregelen ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren toegelaten, maar niet is wetenschappelijk onderbouwd dat daarvan hier sprake is.
3.1.5.Het is verzoeker volstrekt onduidelijk hoe groot het verblijf voor zijn roofvogels volgens verweerder precies moet zijn. Verweerder heeft dat niet gespecificeerd. Indien verzoeker een groter verblijf zou bouwen staat niet vast dat hij daarmee voldoet aan de eisen die verweerder stelt.
3.2.1.Verweerder stelt dat gelet op de ernst van de overtredingen van verlenging van de begunstigingstermijn geen sprake kan zijn. Verzoeker zou inmiddels de uilen hebben overgedragen en enkele andere maatregelen hebben genomen. Nu lijkt het probleem nog te zijn dat de huisvesting van de resterende vogels niet voldoet, omdat een woestijnbuizerd en een arendbuizerd nog steeds aangebonden worden gehouden en vier woestijnbuizerds worden gehouden in een kooi van 180 x 180 x 180 centimeter. Het voor ieder weldenkend mens en mede gelet op de informatie in de review duidelijk dat deze huisvesting volstrekt niet voldoet. Slechte huisvesting kan onnodig lijden en/of letsel veroorzaken. Verweerder betwist wat verzoeker heeft aangevoerd als hiervoor onder 3.1.4 vermeld.
3.2.2.Verweerder heeft in het primaire besluit geen afmetingen van verblijven genoemd. Aan verzoeker is opgelegd dat de vogels de beschikking hebben over de voor de soorten geschikte verblijven (maatregel 2) en dat de bewegingsvrijheid niet zo beperkt mag zijn dat de vogels daardoor onnodig lijden en/of letsel wordt veroorzaakt (maatregel 4). Het permanent aangelijnd houden van roofvogels, ook al vliegen deze regelmatig, kan onnodig lijden en/of letsel veroorzaken. Dat volgt uit de sprenkelverklaring, waarin is vermeld: “Een gebrek aan ruimte in de thuissituatie mag nooit de reden zijn om een vogel vastgebonden te houden”. De kerkuil en de Bengaalse oehoe hadden droge huisvesting nodig (maatregel 3). Als die er niet meer zijn is maatregel 3 niet meer van toepassing.
3.2.3.Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij niet kan zeggen en dat ook uit de stukken niet kan worden afgeleid, welke afmetingen het verblijf in de tuin van verzoeker zou moeten hebben om geschikt te zijn als huisvesting voor zijn vijf buizerds. De volière waarin verzoeker nu vier woestijnbuizerds houdt is volgens verweerder hooguit geschikt voor één woestijnbuizerd, ook al zijn de afmetingen daarvan onder de maat van de richtlijnen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.