ECLI:NL:CBB:2020:778
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken van gronden
Op 3 november 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een appellant, die hoger beroep had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de accountantskamer. De zaak betreft een klacht die was ingediend door de Koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba) tegen de appellant. Het hoger beroep was ingesteld op grond van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Tijdens de zitting op 22 oktober 2020 zijn partijen niet verschenen.
De appellant had geen gronden ingediend bij het hogerberoepschrift, wat in strijd is met de vereisten van artikel 43a van de Wtra. De griffier had de appellant op 26 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om deze gronden binnen vier weken in te dienen, maar er was geen reactie ontvangen. Pas op 29 september 2020 heeft de appellant aangegeven af te zien van het indienen van gronden vanwege uitzonderlijke maatschappelijke en persoonlijke omstandigheden. Het College heeft vervolgens gevraagd naar de verschoonbaarheid van het niet indienen van de gronden, maar ook hierop is geen antwoord gekomen.
Het College heeft vastgesteld dat er binnen de gestelde termijn geen gronden zijn ingediend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de appellant niet in verzuim is geweest. Daarom heeft het College het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en is mede gebaseerd op hoofdstuk V van de Wtra.