ECLI:NL:CBB:2020:761

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
18/1468
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit fosfaatreductieplan 2017 en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in het beroep van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen de maatschap waarvan de appellanten rechtsopvolgers zijn. De zaak betreft de Regeling fosfaatreductieplan 2017. De maatschap had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 oktober 2017, waarbij de Regeling voor haar bedrijf buiten toepassing werd verklaard. Dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard in een besluit van 19 juni 2018. De maatschap heeft beroep ingesteld, maar de appellanten hebben te kennen gegeven de procedure voort te zetten na het overlijden van [naam 2]. Tijdens de zitting op 6 oktober 2020 zijn de appellanten niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het College oordeelde dat de maatschap geen belang had bij het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2017, omdat er geen gunstigere uitkomst kon worden bereikt. Het College stelde vast dat de beroepszaak niet ging over de tenuitvoerlegging van de Regeling of de opgelegde heffingen, maar over de vraag of de minister bij de toewijzing van het verzoek om de Regeling buiten toepassing te verklaren andere omstandigheden had moeten betrekken. Het College concludeerde dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. Het hoger beroep van de appellanten werd gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2018 werd vernietigd, en het College verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2017 niet-ontvankelijk. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam 1] en de erven van [naam 2], te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellanten
(gemachtigde: mr. C.M.H. Cohen)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.E. Loontjes).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft verweerder het verzoek van de maatschap [naam 2] en [naam 1] (de maatschap) om de Regeling fosfaatreductieplan (de Regeling) buiten toepassing te verklaren voor haar bedrijf toegewezen.
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft verweerder het tegen het besluit van 13 oktober 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De maatschap heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
[naam 2] is op 11 februari 2020 overleden. Appellanten hebben te kennen gegeven de beroepsprocedure voort te zetten.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Appellanten zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraken van 4 mei 2017 de Regeling buiten werking gesteld voor een aantal melkveehouders (ECLI:NL:RBDHA:2017:4632-4638). De maatschap heeft verweerder verzocht de Regeling ook voor haar buiten werking te stellen, omdat haar situatie vergelijkbaar is met die van deze melkveehouders. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 13 oktober 2017 toegewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op basis van de door de maatschap overgelegde stukken aannemelijk is dat in haar geval sprake is van onomkeerbare investeringen voor de peildatum en/of biologische bedrijfsvoering.
De maatschap heeft bezwaar gemaakt tegen het voor haar gunstige besluit van 13 oktober 2017, omdat verweerder bij dit besluit niet alle volgens haar relevante omstandigheden heeft betrokken.
Het hof Den Haag heeft de beroepen van de Staat tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017 bij uitspraken van 31 oktober 2017 gegrond verklaard en de uitspraken van de voorzieningenrechter vernietigd (ECLI:NL:GHDHA:2017:3067-3072). Hierop heeft verweerder de maatschap bij brief van 24 november 2017 te kennen gegeven dat de Regeling met terugwerkende kracht van toepassing is op haar bedrijf.
Bij zijn besluit van 19 juni 2018 heeft verweerder het door de maatschap tegen het besluit van 13 oktober 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het College stelt vast dat de beroepszaak die de maatschap aan hem voorlegt niet gaat over het hervatten van de tenuitvoerlegging van de Regeling en evenmin over de door verweerder aan de maatschap opgelegde heffingen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de besluiten waarbij aan de maatschap heffingen zijn opgelegd inmiddels in rechte onaantastbaar zijn. Het College stelt vast dat het door de maatschap ingestelde beroep gaat over de vraag of verweerder bij de toewijzing van het verzoek van de maatschap de Regeling buiten toepassing te verklaren ook andere bedrijfsspecifieke omstandigheden had moeten betrekken.
Naar het oordeel van het College had de maatschap geen belang bij het door haar tegen het besluit van 13 oktober 2017 gemaakte bezwaar, omdat voor haar hoe dan ook geen gunstigere uitkomst met het bezwaar kon worden bereikt. Gronden over de bedrijfsspecifieke omstandigheden had appellante kunnen aanvoeren tegen de voor haar ongunstige besluiten tot opleggen van heffingen. Verweerder had het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2017 daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Het hoger beroep is gegrond. Het besluit van 19 juni 2018 komt voor vernietiging in aanmerking. Het College zal het tegen het besluit van 13 oktober 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het door hem vernietigde besluit.
Verweerder dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 juni 2018;
- verklaart het tegen het besluit van 13 oktober 2017 gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 525,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 338,00 aan appellanten dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in aanwezigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
w.g. A.J.C. de Moor-van Vugt w.g. W. Dijkshoorn