ECLI:NL:CBB:2020:706
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van dwangsom en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft appellante, een vennootschap onder firma, op 5 december 2019 een ingebrekestelling ingediend bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat er nog geen beslissing was genomen op haar bezwaarschrift van 29 november 2018. Dit bezwaarschrift was later als beroepschrift behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het College heeft vastgesteld dat er geen bezwaarschrift meer aanhangig was op het moment van de ingebrekestelling, waardoor er geen grondslag was voor de toekenning van een dwangsom. De appellante had ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het College oordeelde dat de redelijke termijn was aangevangen met het indienen van het beroepschrift op 4 februari 2020 en dat er geen sprake was van termijnoverschrijding. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.
De uitspraak van het College vond plaats op 13 oktober 2020, waarbij de gemachtigde van appellante, mr. T. van der Weijde, en de gemachtigde van verweerder, mr. M.J.H. van der Burgt, aanwezig waren. Het College concludeerde dat er geen dwangsom verschuldigd was aan appellante en dat de behandeling van het beroep binnen de redelijke termijn had plaatsgevonden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.