ECLI:NL:CBB:2020:671

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
19/246
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen vaststelling van fosfaatrechten door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarbij zijn fosfaatrechten waren vastgesteld. Het bezwaar was echter te laat ingediend, waardoor de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het College oordeelde dat hij niet had aangetoond dat zijn bezwaar eerder dan de termijn was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en de appellant had geen bewijs geleverd dat zijn bezwaar op 15 september 2018 was verzonden. Het College concludeerde dat het risico van een niet-ontvangen poststuk voor rekening van de verzender komt. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. H.S. de Lint en mr. Y. Groen)

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.
Bij besluit van 14 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft verweerder het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 217 kg. Omdat appellant de dieraantallen waar verweerder zich bij de vaststelling van het fosfaatrecht op heeft gebaseerd onjuist acht, heeft hij hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit van 14 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat hij dit pas op 31 oktober 2018, na verstrijken van de bezwaartermijn, heeft ontvangen. Verweerder stelt niet eerder een bezwaarschrift van appellant te hebben ontvangen.
3. Appellant voert aan dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt zich, onder verwijzing naar artikel 6:11 van de Awb, op het standpunt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, nu hij tijdig – namelijk al op 15 september 2018 – een bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerder gaat volgens appellant bij de beoordeling van de tijdigheid van zijn bezwaarschrift ten onrechte uit van zijn brief van 30 oktober 2018, welke verweerder op 31 oktober 2018 heeft ontvangen. Hij wijst erop dat hij deze brief op verzoek van verweerder heeft opgestuurd, toen hij telefonisch bij verweerder informeerde naar de stand van zaken van zijn bezwaarschrift en bleek dat zijn brief van 15 september 2018 niet bekend was bij verweerder. Dat verweerder zijn brief van 15 september 2018 niet kan vinden of is kwijt geraakt, kan appellant niet worden verweten. Appellant benadrukt dat hij hierdoor nodeloos wordt belast, te meer nu de reden voor het indienen van het bezwaarschrift een rekenfout van verweerder is bij het vaststellen van het aan hem toekomende fosfaatrecht. Er spelen volgens appellant grote belangen voor zijn bedrijf.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het primaire besluit op
29 augustus 2018 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat ingevolge artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 30 augustus 2018 aanving en 11 oktober 2018 de laatste dag was waarop nog tijdig bezwaar gemaakt kon worden. Het op 30 oktober 2018 gedateerde, aangetekend verzonden bezwaarschrift is derhalve te laat ingediend. Voor zover appellant stelt dat hij reeds op 15 september 2018 een bezwaarschrift heeft ingediend, ligt het op zijn weg deze stelling aannemelijk te maken, aangezien hij zich beroept op het rechtsgevolg dat daaraan verbonden zou moeten worden, namelijk dat hij tijdig bezwaar heeft ingesteld. Daarin is hij niet geslaagd. Hij heeft geen begin van bewijs aangeboden of geleverd dat hij eerder dan 30 oktober 2018 een bezwaarschrift naar verweerder heeft verzonden. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat uit informatie op de website van verweerder niet blijkt dat een bezwaar per aangetekende post moet worden verstuurd overweegt het College dat daartoe inderdaad geen verplichting bestaat. Dat neemt niet weg dat volgens vaste jurisprudentie het risico dat een per gewone post verzonden poststuk de ontvanger niet bereikt voor rekening komt van de verzender. Dat dit niet is genoemd op de website van verweerder is niet vereist en doet aan het voorgaande niet af. Appellant had ook op eigen initiatief voor aangetekende verzending kunnen kiezen. In wat appellant heeft aangevoerd ziet het College ook overigens geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College zal het beroep ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.
w.g. J.L. Verbeek w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen