Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2020 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats] (gemeente [gemeente] ), appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Inhoud besluit 27 februari 2019
Voor zover appellante een beroep heeft gedaan op de knelgevallenregeling vanwege ziekte van twee van de vennoten, heeft verweerder dat niet gehonoreerd, omdat het referentieaantal op 2 juli 2015, na aftrek van het kortingspercentage van 4%, niet 5% lager was dan het referentieaantal, na aftrek van het kortingspercentage, op de daarvoor door appellante aangedragen alternatieve peildatum van 3 oktober 2012.
Bij de aan appellante toegekende bonusgeldsommen is gelet op het voorgaande uitgegaan van een referentieaantal van 161,72 GVE. Voorts is verweerder bij de berekening daarvan uitgegaan van de door appellante zelf aangevoerde maandgemiddelden, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder appellante een proceskostenvergoeding toegekend.
BeroepUitgeschaarde runderen ten onrechte niet meegenomen bij referentieaantal6. Appellante betoogt dat verweerder bij de berekening van haar referentieaantal op de alternatieve peildatum van 1 februari 2011 ten onrechte niet de 34 runderen heeft meegenomen die door haar op 1 november 2010 waren uitgeschaard. Volgens appellante meet verweerder hierdoor met twee maten, nu verweerder bij de vaststelling van het referentieaantal op 2 juli 2015 wèl ook de uitgeschaarde dieren meeneemt. Bij toepassing van een alternatieve peildatum zou dit ook moeten gebeuren, aldus appellante.
Rekening houdend met de 18 uitgeschaarde runderen is het referentieaantal op de alternatieve peildatum van 1 februari 2011, inclusief het kortingspercentage, niet 161,72 GVE, maar 168 GVE. Gelet hierop dienen de aan appellante toe te kennen bonusgeldsommen te worden verhoogd tot bedragen van € 2.016,- voor de perioden 1 tot en met 3 en tot bedragen van € 5.040,- voor de perioden 4 en 5, aldus verweerder.
Over de 8 runderen die volgens appellante eveneens ten onrechte niet zijn meegenomen bij de vaststelling van het referentieaantal heeft verweerder in zijn schriftelijke reactie van 18 juni 2020 uiteengezet dat hij deze runderen wel degelijk heeft meegenomen bij de vaststelling van het referentieaantal op 1 februari 2011. Appellante heeft dat niet weersproken.
Het betoog slaagt niet.
Reeds hierom slaagt het betoog niet.
Het betoog slaagt.
Conclusie
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 27 februari 2019 met kenmerk 494‑31025 gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- stelt de aan appellante toe te kennen bonusgeldsommen voor periode 1 op € 2.016,-, voor periode 2 op € 2.016,-, voor periode 3 op € 2.016,-, voor periode 4 op € 5.040,- en voor periode 5 op € 5.040,- vast;
- veroordeelt verweerder in de in bezwaar gemaakte proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.362,50;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de in beroep gemaakte proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,- ;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.354,- aan appellante te vergoeden.
de uitspraak te ondertekenen.