ECLI:NL:CBB:2020:554

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
19/1144
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake diergezondheidsheffing

Op 4 juli 2019 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een besluit genomen waarbij het bezwaar van appellante, een pluimveebedrijf, tegen een besluit over een diergezondheidsheffing ongegrond is verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep is bij uitspraak van 12 november 2019 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet-ontvankelijk verklaard op grond van het niet tijdig betalen van het griffierecht. De gemachtigde van appellante heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat heeft geleid tot een zitting op 8 juli 2020.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat er veel communicatie heeft plaatsgevonden met de griffie van het College om de zaken efficiënt af te handelen, vooral in de vakantieperiode. Ondanks deze inspanningen is het griffierecht voor een aantal beroepen niet tijdig betaald, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van deze beroepen. De gemachtigde heeft betoogd dat de omstandigheden rondom de communicatie met de griffie een verschoonbare reden zouden moeten vormen voor het niet tijdig betalen van het griffierecht.

Het College heeft echter geoordeeld dat er geen verschoonbare reden is voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht. De appellante was tijdig geïnformeerd over de betalingstermijn en had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het griffierecht tijdig werd voldaan. Het verzet is ongegrond verklaard, en de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren is gehandhaafd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2020 op het verzet van

Pluimveebedrijf [naam] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: J.A. Brok)

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van 4 juli 2019. In dat besluit heeft de minister het bezwaar van appellante tegen een besluit over een diergezondheidsheffing ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2019 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De gemachtigde van appellante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van 8 juli 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De gemachtigde van appellante heeft namens 92 pluimveehouders beroep ingesteld tegen in totaal 93 beslissingen op bezwaar over een diergezondheidsheffing. In een deel van de ingediende beroepen is het griffierecht betaald binnen de daarvoor gestelde termijn. In een ander deel van de beroepen is het griffierecht niet of niet tijdig betaald. Die laatste beroepen zijn op die grond niet-ontvankelijk verklaard. Dat geldt ook voor het beroep dat ten grondslag ligt aan de uitspraak van het College van 12 november 2019 waartegen het voorliggende verzet is gericht.
2. De gemachtigde heeft in verzet aangevoerd dat er veel is gecommuniceerd met de griffie van het College om op efficiënte wijze deze zaken af te handelen, precies in de vakantieperiode. Op het laatste moment is gebleken dat dit niet geregeld kon worden. Als gevolg daarvan moesten alle 92 pluimveehouders worden geïnformeerd en moest aan hen worden gevraagd om tijdig het griffierecht te betalen. Deels is dat gelukt en deels niet.
3. Het verzet is ongegrond. Appellante is er bij griffiersbrief van 30 augustus 2019 aan herinnerd dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na die brief moest worden betaald. In een telefoongesprek met de griffie op 22 augustus 2019 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat er geen uitstel kon worden verleend van deze termijn. Er is geen verschoonbare reden voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht. Ondanks dat het om een groot aantal beroepen gaat, is het de verantwoordelijkheid van appellante om het griffierecht tijdig te betalen. Het beroep is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.
w.g. T.G.M. Simons w.g. L.N. Foppen