ECLI:NL:CBB:2020:553

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
19/1162, 19/1165, 19/1166 en 19/1174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepen inzake diergezondheidsheffing

Op 18 augustus 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de verzetten van vier appellanten tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun beroepen inzake besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellanten hadden beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van 24 juni, 28 juni, 5 juli en 9 juli 2019, waarbij hun bezwaren tegen een diergezondheidsheffing ongegrond waren verklaard. De eerdere uitspraak van het College op 12 november 2019 had de beroepen niet-ontvankelijk verklaard op grond van het niet tijdig betalen van het griffierecht.

Tijdens de zitting op 8 juli 2020, waar de appellanten zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, werd het verzet behandeld. De gemachtigde voerde aan dat er veel communicatie met de griffie had plaatsgevonden om de zaken efficiënt af te handelen, maar dat door omstandigheden in de vakantieperiode niet alle griffierechten tijdig konden worden betaald. De gemachtigde stelde dat dit niet de verantwoordelijkheid van de appellanten was, maar het College oordeelde anders.

Het College overwoog dat de appellanten tijdig waren herinnerd aan de betalingsverplichting en dat er geen verschoonbare reden was voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht. Ondanks het grote aantal beroepen, blijft de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling bij de appellanten liggen. De verzetten werden ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 19/1162, 19/1165, 19/1166 en 19/1174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2020 op de verzetten van

[appellante 1] , te [plaats 1] , appellante inzake 19/1162,
[appellante 2] , te [plaats 2] , appellante inzake 19/1165,
[appellante 3] , te [plaats 3] , appellante inzake 19/1166,
[appellante 4] B.V., te [plaats 4] , appellante inzake 19/1174
(gemachtigde: J.A. Brok)

Procesverloop

Appellanten hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van respectievelijk 24 juni 2019, 28 juni 2019, 5 juli 2019 en 9 juli 2019. Bij die besluiten heeft de minister de bezwaren van appellanten tegen besluiten over een diergezondheidsheffing ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2019 heeft het College de beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard.
Appellanten hebben tegen deze uitspraak verzet gedaan. De verzetten zijn behandeld ter zitting van 8 juli 2020. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De gemachtigde van appellanten heeft namens 92 pluimveehouders beroep ingesteld tegen in totaal 93 beslissingen op bezwaar over een diergezondheidsheffing. In een deel van de ingediende beroepen is het griffierecht betaald binnen de daarvoor gestelde termijn. In een ander deel van de beroepen is het griffierecht niet of niet tijdig betaald. Die laatste beroepen zijn op die grond niet-ontvankelijk verklaard. Dat geldt ook voor de beroepen die ten grondslag liggen aan de uitspraak van het College van 12 november 2019 waartegen de voorliggende verzetten zijn gericht.
2. De gemachtigde heeft in verzet aangevoerd dat er veel is gecommuniceerd met de griffie van het College om op efficiënte wijze deze zaken af te handelen, precies in de vakantieperiode. Op het laatste moment is gebleken dat dit niet geregeld kon worden. Als gevolg daarvan moesten alle 92 pluimveehouders worden geïnformeerd en moest aan hen worden gevraagd om tijdig het griffierecht te betalen. Deels is dat gelukt en deels niet.
3. De verzetten zijn ongegrond. Appellanten zijn er bij griffiersbrief van 4 september 2019 aan herinnerd dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na die brief moest worden betaald. In een telefoongesprek met de griffie op 22 augustus 2019 is de gemachtigde van appellanten erop gewezen dat er geen uitstel kon worden verleend van deze termijn. Er is geen verschoonbare reden voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht. Ondanks dat het om een groot aantal beroepen gaat, is het de verantwoordelijkheid van appellanten om het griffierecht tijdig te betalen. De beroepen zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van de verzetten is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de verzetten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.
w.g. T.G.M. Simons w.g. L.N. Foppen