ECLI:NL:CBB:2020:476

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
19/1423
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake besluit minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft appellante, een V.O.F. gevestigd te [plaats], verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 31 juli 2019, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 12 april 2019 niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak van het College op 21 januari 2020 verklaarde het beroep ongegrond op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat heeft geleid tot een zitting op 8 juli 2020, waar zij werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, J.A. Brok. De minister was niet vertegenwoordigd.

Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat appellante in verzuim was door het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift. De laatste datum voor indiening was 24 mei 2019, maar het bezwaarschrift werd pas op 28 mei 2019 ontvangen. Appellante heeft aangevoerd dat er onvoorziene omstandigheden waren die de termijnoverschrijding hebben veroorzaakt, maar het College oordeelde dat de bewijslast voor de datum van terpostbezorging bij appellante ligt. De enkele stelling van de gemachtigde was niet voldoende om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. Het verzet werd daarom ongegrond verklaard, en het College heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2020 door mr. T.G.M. Simons, met mr. T. Kuiper als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 op het verzet van

V.O.F. [naam] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: J.A. Brok)

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van 31 juli 2019. Bij dat besluit heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2020 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 21 januari 2020 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 8 juli 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard omdat de minister zich in het besluit van 31 juli 2019 terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante met de niet tijdige indiening van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
2. In het verzetschrift is aangevoerd dat in het (aanvullend) beroepschrift duidelijk is aangegeven waardoor de termijnoverschrijding is gekomen. Gelet op de onredelijk grote financiële gevolgen voor deze pluimveehouder van het besluit van 12 april 2020 moet toch inhoudelijk naar de zaak worden gekeken. De huidige wetgeving houdt onvoldoende rekening met onvoorziene omstandigheden. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij nog informatie van appellante nodig had om een goed onderbouwd bezwaarschrift te kunnen opstellen. Door omstandigheden heeft appellante die informatie pas helemaal tegen het einde van de bezwaartermijn aan hem kunnen geven.
3. Het verzet is ongegrond. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. De laatste dag waarop tijdig bezwaar kon worden gemaakt was 24 mei 2019. De minister heeft het bezwaarschrift op 28 mei 2019 ontvangen. De envelop waarin het is verzonden draagt het poststempel 27 mei 2019. De gemachtigde heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift op 24 mei 2019 via de fax wilde verzenden. Omdat de fax weigerde, heeft hij vervolgens het bezwaarschrift in de brievenbus gedeponeerd. De brievenbus was toen echter al gelicht. Volgens vaste rechtspraak (ook) van het College rust op appellante de bewijslast van de datum van terpostbezorging. In dat bewijs is appellante niet geslaagd. De enkele stelling van de gemachtigde is daarvoor niet toereikend. Wat in verzet verder is aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
w.g. T.G.M. Simons w.g. T. Kuiper