Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaken tussen
Biosimilars en generieke geneesmiddelenindustrie Nederland, te Utrecht,
en 7 anderen, (Bogin c.s.) (19/214 en 19/1468)
Nefarma, Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, te Utrecht,
en 5 anderen, (Nefarma c.s.) (19/215 en 19/1469)
Bereidingsapotheek Oud-Beijerland B.V., tevens h.o.d.n. “De Magistrale Bereider”, te Oud-Beijerland,
en 3 anderen, (bereidingsapotheken) (19/216 en 19/1470)
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster
Procesverloop
Overwegingen
Dat betekent dat op grond van de genoemde prestatiebeschrijvingbeschikkingen een apotheek voor de bereiding van een uitsluitend op recept verkrijgbaar geneesmiddel (UR-geneesmiddel) de deelprestatie “reguliere magistrale bereiding” of de deelprestatie “bijzondere magistrale bereiding” in rekening mag brengen.
In de tot 1 januari 2019 voor farmaceutische zorg geldende prestatiebeschrijving-beschikkingen was bepaald dat genoemde deelprestaties slechts in rekening konden worden gebracht indien “het de bereiding van een voorgeschreven UR-geneesmiddel betreft, waarvan geen equivalent geregistreerd geneesmiddel (combinatie van werkzame stof, dosering en toedieningsvorm) verkrijgbaar is”.
In de voor 2019 en 2020 vastgestelde prestatiebeschrijvingbeschikkingen (de prestatiebeschrijvingbeschikkingen) is de passage “waarvan geen equivalent geregistreerd geneesmiddel (combinatie van werkzame stof, dosering en toedieningsvorm) verkrijgbaar is” (verder: de declaratievoorwaarde) niet meer opgenomen.
Appellanten keren zich tegen het schrappen van de declaratievoorwaarde. Dat betekent namelijk dat deze (deel-)prestatie ook mag worden gedeclareerd als er wel een equivalent geregistreerd geneesmiddel verkrijgbaar is.
2.2 De tussenuitspraak bevat, anders dan appellanten in de zienswijze menen, geen bewijsopdracht aan verweerster. Het te herstellen gebrek is een motiveringsgebrek, meer specifiek een gebrek ten aanzien van de kenbaarheid van de motivering in de zin van artikel 3:47 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, en dus niet een gebrek betreffende artikel 3:2 Awb. Evenmin heeft het College aan verweerster een onderzoeksopdracht gegeven.
3.2 Verweerster heeft in haar nadere motivering voorts toegelicht dat met de passage in de toelichting bij de beleidsregels die inhoudt dat door de aanpassing van de declaratievoorwaarde alternatieven kunnen worden gevonden voor dure geneesmiddelen, wordt teruggegrepen op voornoemd rapport van de RVS. De beleidsmatige overwegingen in de beleidsregels, voortkomend uit het RVS-rapport, en het wegnemen van onnodige belemmeringen in de prestatiebeschrijvingen voor magistrale bereidingen, liggen dan ook in elkaars verlengde, aldus verweerster.
Beslissing
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt NZa op het betaalde griffierecht in beroep van zesmaal € 345,-- aan appellanten te vergoeden;