Op 9 juni 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van appellanten [naam 1] en [naam 2] uit [plaats], die in verzet zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak van 14 april 2020. In die uitspraak had het College het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet tijdig een ondertekende machtiging hadden overgelegd, ondanks een eerdere aanmaning van de griffie. Het verzet was ingediend door J.A. Rietveld, die de appellanten vertegenwoordigde.
In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat het beroepschrift weliswaar was ondertekend door de gemachtigde, maar dat de vereiste machtiging niet binnen de gestelde termijn was overgelegd. De appellanten hadden een kopie van een ondertekende machtiging bij het verzetschrift gevoegd, maar het College oordeelde dat dit verzuim niet kon worden hersteld. De termijn voor het indienen van de machtiging was verstreken en er waren geen feiten of omstandigheden die rechtvaardigden dat appellanten in verzuim waren geweest.
Het College concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juni 2020 door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer.