ECLI:NL:CBB:2020:353

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
18/2051
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vergoeding van kosten bezwaar en proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Vers Vlees Centrum Nederland B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, waarbij het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 3 september 2018 ongegrond was verklaard. De Kamer van Koophandel heeft op 12 juli 2019 het eerdere besluit ingetrokken en het bezwaar alsnog gegrond verklaard, maar heeft geen vergoeding van de kosten van het bezwaar en de proceskosten in beroep toegekend. Appellante heeft hierop aangegeven het beroep te handhaven, met de claim op vergoeding van deze kosten.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waarna het College heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten. In de overwegingen van de uitspraak is het College ingegaan op de ontvankelijkheid van het beroep. Het College concludeert dat appellante geen procesbelang heeft bij het beroep tegen het besluit van 3 september 2018, omdat de Kamer van Koophandel in het besluit van 12 juli 2019 inhoudelijk aan appellante tegemoet is gekomen.

Daarnaast is het College ingegaan op de vraag of er recht op vergoeding van de proceskosten bestaat. Het College oordeelt dat de gemachtigde van appellante, die zowel bestuurder van de appellante als van de enig aandeelhouder is, niet kan worden beschouwd als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Hierdoor is er geen grond voor vergoeding van de proceskosten. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep tegen het besluit van 3 september 2018 niet-ontvankelijk wordt verklaard en het beroep tegen het besluit van 12 juli 2019 ongegrond is, met een vergoeding van het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2020 in de zaak tussen

Vers Vlees Centrum Nederland B.V., appellante

(gemachtigde: G.A. Hesselink)
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende)

Procesverloop

Appellante heeft tegen het besluit op bezwaar van verweerster van 3 september 2018 beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 juli 2019 heeft verweerster het besluit van 3 september 2018 ingetrokken en het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerster, gemotiveerd, geen vergoeding van de kosten van het bezwaar en de proceskosten in beroep toegekend.
Bij brief van 13 november 2019 heeft appellante verklaard het beroep te handhaven omdat zij aanspraak maakt op vergoeding van de kosten van het bezwaar en de proceskosten in beroep.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen de daartoe gestelde termijn van twee weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Het College heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten

Overwegingen

1. Bij het besluit van 3 september 2018 heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar (daarom) afgewezen. Omdat verweerster bij het besluit van 12 juli 2019 inhoudelijk geheel aan appellante is tegemoetgekomen en omdat het niet toekennen van vergoeding van de kosten van het bezwaar ook deel uitmaakt van dat besluit, heeft appellante geen procesbelang bij het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 3 september 2018. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 12 juli 2019. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 8:75 en 7:15 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van appellante is blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel zowel bestuurder van appellante als bestuurder van de enig aandeelhouder van appellante. Daarom is geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand. Dat de gemachtigde van appellante in deze procedure het briefpapier van een van zijn andere B.V.’s gebruikt, maakt dit niet anders. Verweerster heeft, nog daargelaten of appellante in bezwaar wel heeft verzocht om vergoeding van de kosten daarvan, bij het besluit van 2 juli 2019 terecht geen vergoeding toegekend. Het beroep is in zoverre ongegrond.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten van het beroep bestaat gelet op 2 geen grond.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 3 september 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 12 juli 2019 ongegrond;
- bepaalt dat verweerster aan appellante het betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
E.A. van der Meel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 26 mei 2020.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel