In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 april 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellanten en de Kamer van Koophandel. Appellanten, vertegenwoordigd door [naam 1], [naam 2] en [naam 4], hebben beroep ingesteld tegen de weigering van de Kamer van Koophandel om hen in te schrijven als bestuurders van de vereniging [vereniging] per 1 september 2018. De Kamer van Koophandel had op 12 september 2018 (het primaire besluit) geweigerd de opgaven tot inschrijving te verwerken, omdat niet kon worden vastgesteld wie de leden van de vereniging waren en of er rechtsgeldige benoemingsbesluiten waren genomen. Het bestreden besluit van 20 december 2018 verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond.
Tijdens de zitting op 5 februari 2020 is het College tot de conclusie gekomen dat de Kamer van Koophandel in redelijkheid kon verlangen dat de opgaven tot inschrijving werden ondersteund door een notariële verklaring of een verklaring voor recht van de civiele rechter. Appellanten hebben aangevoerd dat de Kamer van Koophandel ten onrechte twijfels heeft geuit over de ledenadministratie en de rechtsgeldigheid van de vergadering van 1 september 2018. Het College heeft echter geoordeeld dat de Kamer van Koophandel op goede gronden heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid was over de stemgerechtigde leden en de rechtsgeldigheid van de besluiten.
Het College heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak van het College bevestigt dat de Kamer van Koophandel de inschrijving van de bestuurders terecht heeft geweigerd, gezien de onduidelijkheid over de ledenadministratie en de rechtsgeldigheid van de besluiten.