Op 14 april 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van [naam] B.V., appellante, vertegenwoordigd door drs. M.P.E. Muijtjens. De zaak betreft een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een eerder ingesteld beroep tegen een beslissing op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat, gedateerd 14 mei 2019. Het College had eerder, op 10 december 2019, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde, drs. Muijtjens, geen ondertekende machtiging had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de griffie.
In het verzet werd aangevoerd dat de machtiging op 3 september 2019 was verzonden, vergezeld van een ondertekende versie. Het College heeft echter vastgesteld dat deze brief nooit is ontvangen. De appellante heeft geen bewijs geleverd van de verzending van de machtiging, wat volgens het College het risico van niet-aangetekende verzending met zich meebrengt. Bovendien vond het College het opmerkelijk dat de machtiging niet alleen betrekking had op het instellen van beroep, maar ook op het verzet zelf.
De uitspraak concludeert dat het verzet ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met D.A. Bohlmeijer als griffier.