ECLI:NL:CBB:2020:257

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
13 april 2020
Zaaknummer
17/1554
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen heffing op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De melkveehouder, appellant, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin een heffing van € 2.088,- werd opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. Deze regeling is in werking getreden op 1 maart 2017 en heeft als doel de fosfaatproductie te beperken door veehouders te verplichten hun veestapel te reduceren tot een referentieaantal. Appellant had op advies van zijn adviseur enkele melkkoeien afgevoerd, maar dit bleek niet voldoende om onder het doelstellingsaantal te blijven. Het College oordeelde dat de minister terecht de hoge geldsom had opgelegd, omdat het gemiddeld aantal runderen op het bedrijf van appellant hoger was dan het doelstellingsaantal voor de betreffende periode. Het College stelde vast dat appellant de gegevens waarop de heffing was gebaseerd niet had bestreden en dat de onjuiste informatie van zijn adviseur voor rekening van appellant kwam. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Raven en mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellant een heffing opgelegd van € 2.088,- voor periode 2.
Bij besluit van 25 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De Regeling is op 1 maart 2017 in werking getreden en heeft tot doel de fosfaatproductie te begrenzen. Veehouders die te veel melkvee houden moeten de omvang van hun veestapel zoals die was op 1 oktober 2016 in vijf tweemaandelijkse stappen (de periodes) verminderen tot hun referentieaantal. Het referentieaantal is het aantal op 2 juli 2015 (de peildatum) geregistreerde runderen verminderd met 4% – met uitzondering van grondgebonden bedrijven – en omgerekend naar grootvee-eenheid (GVE). Voor de periodes van de Regeling (lopend van maart tot en met december 2017) legt verweerder een heffing op aan een melkveehouder die meer melkvee houdt dan het referentieaantal en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder melkvee houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
De Regeling kent twee soorten heffingen, de hoge geldsom en de solidariteits-geldsom. Welke heffing wordt opgelegd is mede afhankelijk van de vraag of in de betreffende periode het doelstellingsaantal is behaald. Het doelstellingsaantal is het aantal op 1 oktober 2016 geregistreerde runderen, verminderd met het voor de betreffende periode vastgestelde verminderingspercentage, met dien verstande dat het doelstellingsaantal nooit lager is dan het referentieaantal. Verweerder legt een hoge geldsom op indien in de betreffende periode meer GVE wordt gehouden dan het doelstellingsaantal. De hoogte van de hoge geldsom bedraagt € 480 voor elke GVE boven het referentieaantal. Een bedrijf dat inkrimpt tot het doelstellingsaantal, maar niet tot het referentieaantal, krijgt een solidariteits-geldsom opgelegd van € 112 voor elke GVE boven het referentieaantal.
Appellant exploiteert een melkveebedrijf. Verweerder heeft aan appellant over periode 2 een hoge geldsom opgelegd van € 2.088,- omdat het gemiddeld aantal runderen op het bedrijf van appellant (43,77 GVE) hoger is dan het doelstellingsaantal voor die periode (43,63 GVE).
Appellant betoogt dat hij op advies van zijn adviseur op 6 juni 2017 drie melkkoeien heeft afgevoerd en dat hij ervan uitging dat hij daarmee voldoende had gereduceerd. Vervolgens kreeg hij op 25 juni 2017 bericht van zijn adviseur dat er een geldsom zou worden opgelegd. Hierop heeft hij nog een melkkoe afgevoerd, maar dit mocht helaas niet baten. Appellant stelt dat, als hij had geweten dat hij teveel runderen hield, hij die eerder zou hebben afgevoerd.
4.1.
Appellant heeft de gegevens waarvan verweerder bij de vaststelling van de hoge geldsom is uitgegaan niet bestreden. Het College is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 4 van de Regeling terecht aan appellant een hoge geldsom heeft opgelegd voor periode 2, omdat het gemiddeld aantal runderen op het bedrijf van appellant in die periode hoger was dan het doelstellingsaantal. Dat appellant door zijn adviseur onjuist is voorgelicht, komt voor rekening van appellant.
5. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

Het College
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, in aanwezigheid van mr. A. Koelewijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.