In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een V.O.F. gevestigd in een gemeente, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister dat haar een bonus van € 473,00 toekende op basis van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. De appellante stelde dat zij niet correct was behandeld in de berekening van haar referentieaantal runderen, omdat zij dieren had verloren door een dierziekte en andere omstandigheden. De minister had in zijn bestreden besluit overwogen dat de appellante niet voldeed aan de voorwaarde dat het referentieaantal minimaal 5% lager moest zijn door de bijzondere omstandigheden. De appellante voerde aan dat zij ten onrechte niet de mogelijkheid kreeg om de verloren dieren bij het referentieaantal op te tellen.
Het College heeft vastgesteld dat de Regeling op 1 maart 2017 in werking is getreden en dat deze tot doel heeft de fosfaatproductie te begrenzen. De Regeling biedt de mogelijkheid om het referentieaantal te bepalen aan de hand van het aantal runderen dat voor de intreding van een dierziekte is geregistreerd, mits de appellante kan aantonen dat het referentieaantal minimaal 5% lager is. Het College concludeerde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het verschil tussen het referentieaantal en het aantal op de door haar aangedragen peildata als gevolg van de dierziekte 5% bedraagt. De minister had ook terecht gesteld dat de Regeling niet voorziet in het rekening houden met vergunde dieraantallen.
Uiteindelijk heeft het College het beroep van de appellante ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier, hoewel de voorzitter verhinderd was om de uitspraak te ondertekenen.