ECLI:NL:CBB:2020:248

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
13 april 2020
Zaaknummer
19/842
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake gewasbeschermingsmiddelen

Op 14 april 2020 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure met zaaknummer 19/842. De appellante, [naam] N.V. te [plaats], had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de verweerder, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 5 oktober 2018. In een eerdere uitspraak van 8 oktober 2019 verklaarde het College het beroep gegrond en legde het verweerder op om binnen twee weken alsnog op het bezwaar te beslissen, met een verbeurde dwangsom als gevolg van het niet tijdig beslissen.

Verweerder heeft op 4 oktober 2019 alsnog op het bezwaar beslist, maar heeft op 15 november 2019 verzet aangetekend tegen de uitspraak van 8 oktober 2019. In de verzetprocedure heeft verweerder gronden van zowel principiële als feitelijke aard aangevoerd. Het College heeft vastgesteld dat verweerder terecht heeft betoogd dat in dit geval artikel 8:55b, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing had moeten zijn, in plaats van artikel 8:55b, eerste lid, in verbinding met artikel 8:54 van de Awb.

Het College heeft het verzet gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 8 oktober 2019 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 april 2020 door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2020 op het verzet van

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal)

Procesverloop

[naam] N.V. te [plaats] (appellante) heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een beslissing op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 5 oktober 2018.
Bij uitspraak van 8 oktober 2019 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - voor zover nu van belang - het beroep gegrond verklaard, de inmiddels op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vastgesteld en met oplegging van een dwangsom verweerder opgedragen binnen twee weken alsnog op het bezwaar te beslissen.
Bij besluit van 4 oktober 2019, bij de griffie van het College in afschrift ingekomen op 8 oktober 2019, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist.
Bij brief van 15 november 2019 heeft verweerder tegen de uitspraak van
8 oktober 2019 verzet gedaan.

Overwegingen

1. Het College stelt vast dat verweerder in verzet gronden van principiële aard heeft aangevoerd tegen de gegrondverklaring van het beroep van appellante en voorts gronden van feitelijke aard tegen de opdracht om binnen de door verweerder (veel) te kort geachte termijn van twee weken alsnog op het bezwaar te beslissen.
2. Het College onderschrijft het betoog van verweerder dat in dit geval toepassing had moeten worden gegeven aan artikel 8:55b, tweede lid, van de Awb en dus niet aan artikel 8:55b, eerste lid, in verbinding met artikel 8:54 van de Awb. Het verzet wordt daarom gegrond verklaard.
3. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak van 8 oktober 2019 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
D.A. Bohlmeijer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 14 april 2020.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer