7.3Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet evident gebleken dat verzoekers er op uit zijn om hun rechten en bevoegdheden te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die gegeven zijn of dat zij te kwader trouw handelen. Verzoekers hebben in hun brief van 4 maart 2020 en op de zitting toegelicht dat verzoekers 2 en 3 een vordering hebben op maatschap [naam 5] , waarvan de aflossing plus rente voorzag in een aanvulling op hun AOW. Daarnaast ontvingen verzoekers 2 en 3 nog een aanvullende uitkering uit maatschap [naam 5] . Het is begrijpelijk dat verzoekers 2 en 3 voor het wegvallen van deze inkomsten een oplossing hebben gezocht en het plan hebben opgevat om zelf pootgoed te gaan telen door middel van verzoekster 1. Onder die omstandigheden vindt de voorzieningenrechter deze beweegredenen aannemelijk, terwijl niet evident is gebleken dat het de bedoeling van verzoekers zou zijn om de tegen maatschap [naam 5] getroffen maatregel te omzeilen.
Volgens de NAK blijken de gestelde misbruikelijke bedoelingen van verzoekers uit de verklaringen van de zijde van verzoekster 1 bij de hoorzitting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de NAK deze stelling onvoldoende onderbouwd door te volstaan met het weergeven van enkele citaten van wat er is gezegd bij de hoorzitting. Daaruit kunnen de bedoelingen van verzoekers niet evident afgeleid worden, zeker niet nu verzoekers hebben gesteld dat zij bij de hoorzitting hebben afgetast in hoeverre gebruik kon worden gemaakt van de vrijgekomen activa van maatschap [naam 5] en dat hun verklaringen tijdens de hoorzitting in dat licht bezien moeten worden. De stelling dat wegens misbruik van recht de registratie geweigerd mag worden, althans dat het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard moet worden, is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet houdbaar, gelet op de strenge eisen die de rechtspraak daaraan stelt.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een voorlopige voorziening getroffen dient te worden. Bij de te treffen voorziening houdt de voorzieningenrechter rekening met de bereidheid van verzoekers te accepteren dat verzoekster 1 geheel los van de maatschap [naam 5] zal opereren. Ook houdt de voorzieningenrechter rekening met de wens van de NAK dat, indien een voorziening zou worden getroffen, aan die voorziening voorwaarden worden verbonden die overeenkomstig, althans in lijn, zijn met de schorsing van de maatschap [naam 5] . De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe, schorst het bestreden besluit en het primaire besluit en treft de voorlopige voorziening dat de NAK verzoekster 1 behandelt als ware aan haar de gevraagde registratie verleend, onder de voorwaarde dat tussen verzoekster 1 (en daarmee ook de binnen verzoekster 1 actief zijnde verzoekers 2 en 3) enerzijds en maatschap [naam 5] en [naam 6] anderzijds, gedurende de looptijd van de schorsing van maatschap [naam 5] en [naam 6] , geen enkele sprake is van rechtstreekse of middellijke betrokkenheid in elkaars bedrijfsvoering.
9. De voorzieningenrechter hieraan nog het volgende toe. Op de zitting is naar voren gekomen dat de maatschap [naam 5] of [naam 6] al betrokken is geweest bij de veldkeuring van door verzoekster 1 te betelen percelen. Deze betrokkenheid kan er toe leiden dat de NAK uitvoering geeft aan de ten aanzien van maatschap [naam 5] getroffen maatregel en dat de NAK voor verzoekster 1 geen veldkeuringen zal verrichten. De NAK heeft op de zitting nog geen standpunt ingenomen over de vraag of zij daar daadwerkelijk toe zal overgaan in het geval het verzoek om voorlopige voorziening zou worden toegewezen en verzoekster 1 met het telen van pootaardappelen zou gaan starten. Hoe dan ook, verzoekers dienen er terdege rekening mee te houden dat uiteindelijk de velden met en de oogst van pootaardappelen van verzoekster 1 niet gekeurd zullen worden en dat zij de mogelijke oogst niet als pootaardappelen op de markt kunnen brengen.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt de NAK in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).