ECLI:NL:CBB:2020:1036

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
15/923, 16/8 en 16/9
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 augustus 2020 een geheimhoudingsbeslissing genomen in het kader van een beroep tegen besluiten van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb). De appellanten, waaronder De Bijenstichting, Stichting het NoordBrabants Landschap, Stichting Natuur en Milieu en Stichting Greenpeace Nederland, hebben beroep ingesteld tegen besluiten tot toelating, wijziging en verlenging van gewasbeschermingsmiddelen met de werkzame stof imidacloprid. De verweerder, Ctgb, heeft vertrouwelijke stukken overgelegd en verzocht om beperking van de kennisneming van deze stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College heeft de belangen van de partijen afgewogen en geconcludeerd dat de motivering van de vertrouwelijkheid door verweerder niet toereikend was. Het College heeft bepaald dat de beperking van de kennisneming van bepaalde persoonsgegevens niet gerechtvaardigd is, terwijl de vertrouwelijkheid van andere bedrijfsgegevens wel wordt erkend. De beslissing houdt in dat de vertrouwelijke stukken teruggezonden moeten worden aan de verweerder, die binnen twee weken een nieuwe versie moet indienen. De appellanten en derde-partijen worden verzocht om binnen twee weken schriftelijk aan te geven of zij instemmen met de uitspraak op basis van de vertrouwelijke stukken.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 15/923 16/8 16/9
beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

De Bijenstichting, te Vorden, (de Bijenstichting)

(gemachtigde: mr. L.J. Smale),

Stichting het NoordBrabants Landschap, te Haaren (NBL)

(gemachtigde: mr. L.J. Smale),

Stichting Natuur en Milieu, te Utrecht (N&M)

(gemachtigde mr. drs. J. Rutteman),

Stichting Greenpeace Nederland, te Amsterdam (Greenpeace)

(gemachtigde mr. drs. J. Rutteman),
appellanten,
en

het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb), verweerder

(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).
Als derde-partijen hebben aan het de gedingen deelgenomen:
Bayer CropScience SA-NV(Bayer) en
Nufarm B.V.(Nufarm)
(gemachtigde: mr. E. Broeren).

Procesverloop

Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 25 november 2015, waarbij verweerder heeft beslist op hun bezwaren tegen besluiten tot toelating, wijziging van de toelating en verlenging van de toelating (herregistratie) van een aantal gewasbeschermingsmiddelen, alle met de werkzame stof imidacloprid.
Verweerder heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende stukken:
  • 45 tot en met 47, 49 tot en met 59, 62 en 64 tot en met 67: reguliere processtukken zoals correspondentie en aanvraagformulieren, en
  • 201 tot en met 237, 239, 240 en 242 tot en met 252: studies.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2. Deze door het College te nemen beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daar tegenover staat dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen onevenredig kan schaden, terwijl
verweerder er belang bij heeft ook in de toekomst de informatie, waaronder concurrentiegevoelige gegevens, aangeleverd te krijgen die hij voor een goede uitoefening van zijn taken nodig heeft.
Reguliere processtukken
3.1
Voor de reguliere processtukken heeft verweerder een beroep gedaan op vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens. Verweerder heeft gesteld dat het belang van Bayer bij bescherming van deze persoonsgegevens groot is, terwijl appellanten geen belang hebben bij kennisname van die gegevens in het kader van de milieubelangen waar zij voor staan
3.2
Het College stelt vast dat verweerder de motivering van de vertrouwelijkheid van de weggelakte gegevens niet gespecificeerd heeft per stuk of gegeven. Bestudering van de vertrouwelijke reguliere processtukken laat zien dat het gaat om correspondentie van Bayer waarin weggelakt zijn de namen van medewerkers, telefoon- en faxnummers, emailadressen, Kamer van Koophandelnummers, handtekeningen en namen van auteurs van geciteerde studies.
3.3
Verweerder heeft ter onderbouwing van de vertrouwelijkheid gewezen op de zienswijze van Bayer, waarin Bayer erop heeft gewezen dat openbaarmaking van persoonsgegevens in het verleden heeft geleid tot misbruik, zoals rechtstreeks mailcontact en publieke beschuldigingen en dat dat risico ook nu reëel is. Verweerder heeft over het weglakken van de namen van auteurs van geciteerde studies gesteld dat deze ook op grond van artikel 63, tweede lid, aanhef en onder g, van Verordening 1107/2009 vertrouwelijk moeten blijven.
3.4
Het College is van oordeel dat de motivering van verweerder niet toereikend is om beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens van medewerkers van de toelatinghouder te rechtvaardigen. Verweerder heeft niet uitgelegd in welk opzicht kennisneming van deze gegevens de belangen van deze personen concreet en daadwerkelijk zou kunnen aantasten. Een enkele, niet onderbouwde bewering over een algemeen risico van misbruik is onvoldoende om het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken medewerkers zwaarder te laten wegen dan het belang van appellanten bij kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.5
Voor het weglakken van de namen van auteurs van in de reguliere processtukken geciteerde studies geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen bij de namen van medewerkers. Voor zover verweerder de beperking van de kennisneming van de namen van auteurs van geciteerde studies heeft onderbouwd met van artikel 63, tweede lid, aanhef en onder g, van Verordening 1107/2009 overweegt het College het volgende. Op grond van deze bepaling wordt openbaarmaking van namen en adressen van personen die betrokken zijn bij tests op gewervelde dieren normaliter geacht de bescherming van de commerciële belangen of van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van de betrokkenen in het gedrang te brengen. Het is niet zonder meer duidelijk om welke studies het gaat. Het College kan niet vaststellen of het gaat om studies waarbij sprake is van tests op gewervelde dieren. Het beroep dat verweerder heeft gedaan op deze bepaling is daarom onvoldoende onderbouwd om beperking van de kennisneming van de auteursnamen te rechtvaardigen.
4.1
Daarnaast stelt verweerder dat de persoonsgegevens vertrouwelijk zijn, omdat deze gegevens beschermd moeten worden op grond van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (AVG) in combinatie met de absolute weigeringsgrond in artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), en in het bijzonder op grond van artikel 63, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009) in combinatie met artikel 4, tweede lid, sub f, van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van (Richtlijn 2003/4).
4.2
Het College kan het beroep dat verweerder doet op de AVG en artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob, ter onderbouwing van de vertrouwelijkheid van de weggelakte persoonsgegevens niet volgen. In die bepaling wordt verwezen naar artikelen in de AVG die gaan over persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, genetische gegevens, biometrische gegevens, gegevens over gezondheid, gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid (artikel 9 AVG), persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten (artikel 10 AVG) en het nationaal identificatienummer (artikel 87 AVG). Deze gegevens zijn hier niet aan de orde.
4.3
Ook met de verwijzing naar artikel 63, eerste lid, van Verordening 1107/2009 en artikel 4, eerste lid, sub f van Richtlijn 2003/4 is beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens van medewerkers van de toelatinghouders onvoldoende onderbouwd. In artikel 63, eerste lid, van Verordening 1107/2009 is bepaald:
“Een persoon die verzoekt om vertrouwelijke behandeling van de informatie die hij uit hoofde van deze verordening indient, verstrekt een verifieerbare verantwoording om aan te tonen dat openbaarmaking zijn commerciële belangen of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke integriteit in het gedrang kan brengen.”
In artikel 4, eerste lid, sub f, van Richtlijn 2003/4 is bepaald:
“De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien:
f) de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of -dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon wanneer die persoon niet heeft ingestemd met bekendmaking van de informatie aan het publiek, wanneer in deze vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal of Gemeenschapsrecht”
4.4
Verweerder heeft geen stukken van de toelatinghouders overgelegd met daarin een verantwoording als bedoeld in artikel 63, eerste lid, van Verordening 1107/2009. Verweerder heeft volstaan met het verwoorden van het standpunt van een van de toelatinghouders. Zoals hiervoor onder 3.4 is overwogen is daarmee onvoldoende onderbouwd waarom de kennisneming van de persoonsgegevens van medewerkers van de toelatinghouders beperkt moet worden. Artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2003/4 is gericht tot de lidstaten. Mogelijk heeft verweerder met het noemen van deze bepaling bedoeld te verwijzen naar de Wob, waarin Richtlijn 2003/4 is geïmplementeerd. Artikel 10, tweede lid, sub e, van de Wob ziet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, op basis van een belangenafweging. Verweerder heeft echter het belang van het vertrouwelijk blijven van de persoonsgegevens van de werknemers van de toelatinghouders onvoldoende gemotiveerd, om daaraan een zodanig gewicht te geven dat het belang van appellanten bij kennisneming van het dossier daarvoor zou moeten wijken.
Stuk 62
5.1
Voor stuk 62, een aanvraagformulier, heeft verweerder naast de hiervoor besproken redenen ook verzocht om beperking van de kennisneming van informatie over de banden tussen een producent of importeur en de aanvrager of de houder van de toelating. Het gaat om concurrentiegevoelige informatie, omdat daaruit de onderlinge verhoudingen tussen bedrijven en toelatinghouders duidelijk worden. Het gaat over afspraken tussen toelatinghouders waaraan financiële verplichtingen kunnen zijn verbonden. De toelatinghouder heeft een groot belang bij vertrouwelijke kennisname van deze gegevens, omdat de schade aanzienlijk is als deze informatie onverhoopt uitlekt.
5.2
Het College acht beperking van de kennisneming van deze gegevens in stuk 62 gerechtvaardigd, omdat het gaat om bedrijfsvertrouwelijke gegevens of gegevens waaruit (een deel van) de marktstrategie van betrokkenen zou kunnen worden afgeleid, zo al niet zonder meer sprake is van concurrentiegevoelige gegevens. Deze vertrouwelijkheid dient te worden geëerbiedigd, omdat openbaarmaking van deze informatie tot een onevenredig nadeel voor de verstrekker van de gegevens zal kunnen leiden, terwijl verweerder er belang bij heeft ook in de toekomst de informatie, waaronder concurrentiegevoelige gegevens, aangeleverd te krijgen die hij voor een goede uitoefening van zijn taken nodig heeft, terwijl kennisneming van deze informatie door de partij die er niet over beschikt niet noodzakelijk is om haar belangen naar behoren te kunnen bepleiten. Onder concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens vallen ook gegevens die, hoewel zelf niet als bedrijfsgegevens aan te merken, niettemin inzicht kunnen bieden in de door betrokkene(n) voorgestane (markt)strategie
Studies
6.1
Verweerder heeft de vertrouwelijkheid van de in de studies weggelakte gegevens (persoonsgegevens, GLP-certificaten, GLP-verklaringen en QA-verklaringen) gesteld dat met betrekking tot de openbaarmaking van deze studies op dit moment bezwaarprocedures lopen van de Bijenstichting tegen het besluit waarbij deze studies gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt. Als het College beperking van de kennisneming van deze studies nu niet zou toestaan, zou dat betekenen dat het College ten onrechte vooruit zou lopen op de nog te nemen beslissing op bezwaar en dat de Bijenstichting dan al inzage krijgt in stukken die in de parallelle openbaarmakingsprocedure nog voorwerp van geschil zijn. Deze situatie acht verweerder onwenselijk en in strijd met overweging 16 in de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1367).
6.2
Het College overweegt onder verwijzing naar zijn beslissing van 17 maart 2015 in de zaken 11/662, 13/477, 14/573 en 14/574 (niet gepubliceerd) dat beperking van de kennisneming van deze stukken in deze situatie reeds daarom gerechtvaardigd is, omdat anders de lopende bezwaarprocedures over de openbaarheid van de weggelakte gegevens zou worden doorkruist. Een beoordeling van de andere door verweerder aangevoerde gronden voor vertrouwelijkheid van de weggelakte gegevens in de studies laat het College achterwege.
7.1
Uit het voorgaande volgt dat wat verweerder ter motivering van de geheimhouding van de persoonsgegevens van medewerkers van de toelatinghouder en auteurs van studies in de reguliere processtukken 45 tot en met 47, 49 tot en met 59, 62 en 64 tot en met 67 heeft aangevoerd, onvoldoende is om de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd te achten. Het verzoek om beperking van de kennisneming wordt in zoverre afgewezen.
7.2
Het College stuurt de map met de gelakte stukken 45 tot en met 47, 49 tot en met 59, 62 en 64 tot en met 67 terug aan verweerder. Verweerder is verplicht deze stukken in te sturen en dient binnen twee weken na de verzending van deze beslissing een nieuwe versie van deze stukken aan het College en de andere partijen toe te sturen. Stuurt verweerder een of meer stukken niet in, dan kan het College daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
8. Het College acht beperking van de kennisneming voor het overige gerechtvaardigd.
9. Het College kan alleen met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die stukken uitspraak doen. Die toestemming is niet nodig voor een stuk dat een partij al kent. Appellanten en derde-partijen worden verzocht om binnen twee weken na heden schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College uitspraak doet op het beroep mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van stuk 62 voor zover het betreft de bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de stukken 201 tot en met 237, 239, 240 en 242 tot en met 252, voor zover zij deze stukken niet kennen.
10. Tot slot wijst het College op het volgende. Bij het bestuderen van de stukken blijkt dat van de stukken 201 en 202 verschillende versies zitten in de map met vertrouwelijke stukken en de map met niet-vertrouwelijke (weggelakte) stukken. In de map met vertrouwelijke stukken zitten de versies: interim rapport (stuk 201) en de versie uit 2003 (stuk 202) en in de map met niet-vertrouwelijke stukken zitten: final report (stuk 201) en re-evaluatie 2016 (stuk 202). Verder ontbreekt de niet-vertrouwelijke versie van stuk 208. Het College verzoekt verweerder om deze onjuistheden te herstellen.
Beslissing
Het College:
- beslist dat beperking van de kennisneming van stuk 62 voor zover het betreft de bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de stukken 201 tot en met 237, 239, 240 en 242 tot en met 252 gerechtvaardigd is;
- verzoekt appellanten en derde-partijen om binnen twee weken na heden schriftelijk aan het College kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van de vertrouwelijke versie van stuk 62 voor zover het betreft de bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de stukken 201 tot en met 237, 239, 240 en 242 tot en met uitspraak doet op het beroep, voor zover zij deze stukken niet kennen.
- beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken 45 tot en met 47, 49 tot en met 59, 62 (voor zover het betreft persoonsgegevens) en 64 tot en met 67 niet gerechtvaardigd is;
- bepaalt dat de documenten genoemd onder het vorige aandachtsstreepje worden teruggezonden aan verweerder;
- verzoekt verweerder binnen twee weken na heden een nieuwe versie van de stukken de stukken 45 tot en met 47, 49 tot en met 59, 62 en 64 tot en met 67 aan het College en de andere partijen toe te sturen.
Aldus genomen door mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. M.B. van Zantvoort griffier, op
De raadsheer is verhinderd te ondertekenen. De griffier is verhinderd te ondertekenen.