Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2019 op het verzet van
[naam 1] , te [plaats] , appellant,
Procesverloop
.De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft appellant, een agrarisch ondernemer, verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 ongegrond werd verklaard. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant op de peildatum van 15 mei 2016 niet beschikte over de vereiste betalingsrechten. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had in een eerder besluit van 11 mei 2017 de aanvraag van appellant afgewezen, wat leidde tot het indienen van beroep door appellant.
Tijdens de zitting van 18 februari 2019 heeft appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij benadrukte dat hij niet de kans had gekregen om zijn persoonlijke omstandigheden en bedrijfsvoering mondeling toe te lichten. Hij voerde aan dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met zijn situatie en dat de afwijzing van zijn aanvraag niet gemotiveerd was. Het College oordeelde echter dat de minister op grond van de Europese verordening verplicht was om de aanvraag af te wijzen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van betalingsrechten.
Het College concludeerde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging en dat de persoonlijke omstandigheden van appellant niet konden worden meegenomen in de besluitvorming. Het verzet van appellant werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van 30 oktober 2018 bleef in stand. De kosten van het verzet werden niet toegewezen.