ECLI:NL:CBB:2019:704

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
19/766
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing bij locatiewijziging van subsidie voor duurzame energieproductie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 december 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en de appellante, een maatschap, over de afwijzing van een verzoek om ontheffing bij locatiewijziging van een productie-installatie waarvoor subsidie was verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie. De appellante had een subsidieaanvraag ingediend voor een productie-installatie op een bepaald adres, maar verzocht later om het adres te wijzigen naar een nieuw adres waar de productie-installatie inmiddels was gerealiseerd. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een nieuwe omstandigheid die op het moment van de aanvraag niet was te voorzien. De appellante stelde dat de locatiewijziging geen wijziging van het project zelf inhield en dat er geen sprake was van manipulatie of speculatie. Het College oordeelde echter dat de appellante zelf verantwoordelijk was voor het correct invullen van de aanvraag en dat de subsidie was verleend voor de locatie die in de aanvraag was opgegeven. Het College concludeerde dat de minister in redelijkheid tot de afwijzing van het verzoek om ontheffing had kunnen komen, omdat de appellante niet tijdig had verzocht om wijziging van de locatie en de subsidie was verbonden aan de locatie waar de productie-installatie gerealiseerd zou worden. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. R.A. Bakker),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om locatiewijziging van een productie-installatie waarvoor aan haar subsidie was verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit) afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van het Besluit realiseert en exploiteert de subsidieontvanger de productie-installatie overeenkomstig de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie. Deze verplichting geldt ingevolge artikel 62, tweede lid, van het Besluit tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld. Ingevolge artikel 62, derde lid, van het Besluit - voor zover hier van belang - kan verweerder op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichting bedoeld in het eerste lid voor het essentieel wijzigen van de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie.
1.2
Het door verweerder gehanteerde beleid met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid ontheffing te verlenen voor een projectwijziging op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit is neergelegd in het memo “Wijziging na subsidieverlening” van 4 april 2019 (onder meer ter vervanging van het memo “Projectwijziging en overdracht beschikking” van 26 november 2015; hierna: het memo). Blijkens het memo hanteert verweerder, voor zover voor deze procedure van belang, als uitgangspunt dat een verzoek om locatiewijziging dat voor de ingebruikname van de productie-installatie wordt ingediend, in beginsel niet wordt toegestaan. Bij de beoordeling van een verzoek tot ontheffing wordt een belangenafweging gemaakt waarbij uit wordt gegaan van een aantal algemene uitgangspunten. Verweerder verleent een ontheffing bij een locatiewijziging indien sprake is van een nieuwe omstandigheid die op het moment van aanvraag niet was te voorzien. Indien hieraan is voldaan, wordt getoetst aan verscheidene (cumulatieve) voorwaarden. Aan al deze voorwaarden, mits deze van toepassing zijn, moet zijn voldaan. Zo moet er nog steeds sprake zijn van hetzelfde project, moet de aanvrager dezelfde blijven, is sprake van dezelfde netaansluiting of hetzelfde warmteafzetgebied of een aangrenzend/naburig perceel, is de nieuwe situatie vergund, wordt er nooit uitgeweken naar een locatie waarop dezelfde subsidieontvanger in dezelfde ronde is uitgeloot, wordt er nooit uitgeweken naar een plaats op hetzelfde adres waarvoor een subsidieaanvraag in dezelfde openstellingsronde is gedaan en wordt er niet uitgeweken naar een locatie waarop binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoek subsidie is verleend voor dezelfde categorie en waarbij die subsidie is ingetrokken.
2.1
Op 4 oktober 2017 heeft appellante een subsidieaanvraag ingediend voor een productie-installatie op het adres [adres 1] in [plaats] . Bij besluit van 21 december 2017 heeft verweerder subsidie verleend voor dit project voor de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2034. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.2
Bij e-mail van 27 november 2018 heeft appellante aan verweerder gemeld dat de subsidie bedoeld was voor het op dat moment in aanbouw zijnde bedrijf op het adres [adres 2] in [plaats] , maar dat de subsidie is verleend op het oude adres. Inmiddels is het bedrijf verhuisd naar de [adres 2] en verzoekt appellante het adres van de beschikking te wijzigen in het nieuwe adres. Dit verzoek heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat alleen ontheffing wordt verleend van de op grond van artikel 62, eerste lid, van het Besluit geldende verplichting de productie-installatie te realiseren en exploiteren overeenkomstig de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie, indien een wijziging van het project noodzakelijk is door onvoorziene omstandigheden die de aanvrager redelijkerwijs niet kunnen worden aangerekend. Hieraan wordt op strikte wijze invulling gegeven, omdat verweerder niet wil stimuleren dat subsidies strategisch worden aangevraagd of overgedragen en niet wil stimuleren dat aanvragen worden ingediend voor onvoldragen projectplannen. Verweerder is van mening dat geen sprake is van een zodanig bijzondere situatie dat deze de wijziging van de locatie rechtvaardigt. Appellante is zelf verantwoordelijk voor het juist en volledig invullen van de aanvraag en daarmee dus ook voor het opgeven van de juiste locatie. Dat sprake zou zijn van een vergissing, is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellante komt. Een doorgegeven adreswijziging betekent niet dat de SDE-subsidie is verleend voor een andere locatie dan was aangevraagd en beschikt.
4. Appellante heeft aangevoerd dat het begrijpelijk is dat er terughoudend wordt omgegaan met verzoeken om ontheffing bij een locatiewijziging, maar dat in haar geval geen sprake is van manipulatie en speculatie. Appellante was eigenaar van de aangevraagde locatie en is eigenaar van de nieuwe locatie. De locatiewijziging leidt niet tot een wijziging in tenaamstelling van de subsidie en er wordt niet uitgeweken naar een locatie waarop dezelfde subsidieontvanger in dezelfde ronde is uitgeloot of naar een locatie waarop binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoek subsidie is verleend en ingetrokken. Belangrijk is dat het om een wijziging van de projectlocatie gaat en niet om een wijziging van het project zelf. De product-installatie is al gerealiseerd en hoeft alleen nog maar aangemeld te worden. Er is geen sprake van een strategische aanvraag, slechts van een vergissing in de aanvraag. Daarnaast gaat het hier om een uitzonderlijke situatie. In de meeste gevallen zorgt verweerder ervoor dat de vestigingsgegevens automatisch gewijzigd worden zodra deze bekend worden via het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Appellante meent dat zij ook in deze situatie er vanuit mocht gaan dat met een adreswijziging in het systeem van verweerder de subsidie automatisch mee over zou gaan naar het nieuwe adres. Verweerder heeft voorts niet voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een kennelijke misslag.
5. In geschil is of verweerder het verzoek om ontheffing bij een locatiewijziging op goede gronden heeft afgewezen.
6. Het College is van oordeel dat geen sprake is van een nieuwe omstandigheid die op het moment van de aanvraag niet was te voorzien. Ten tijde van de aanvraag was appellante al eigenaar van de [adres 2] aangezien op 15 juni 2016 een ruilovereenkomst tot stand is gekomen voor de locaties [adres 1] en [adres 2] in [plaats] . Voor zover sprake is van een vergissing en dat bedoeld was de subsidie aan te vragen voor de [adres 2] in plaats van voor de [adres 1] komt dat voor rekening en risico van appellante. De subsidieontvanger is immers verplicht de productie-installatie te realiseren en te exploiteren overeenkomstig de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie. In het besluit tot subsidieverlening staat de [adres 1] als locatie vermeld. Appellante heeft niet direct na ontvangst van dit besluit aan verweerder verzocht de locatie te wijzigen en heeft ook geen bezwaar gemaakt. Een adreswijziging doorgeven is niet voldoende. De subsidie is immers verbonden aan de locatie waar de product-installatie gerealiseerd gaat worden en niet aan het (vestigings)adres van de subsidieontvanger. De stelling van appellante dat zij ervan uit mocht gaan dat met de adreswijziging ook de locatie van de subsidie mee zou wijzigen, kan het College dan ook niet volgen. Van een kennelijke misslag is ook geen sprake omdat appellante zelf de [adres 1] als locatie heeft vermeld in haar aanvraag en verweerder voor de productie-installatie op die locatie subsidie heeft verleend.
7. Gelet op het voorgaande ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
w.g. B. Bastein w.g. C.S. de Waal