Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] AA, te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. P.H. Kramer),
[naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5]( [naam 6] ) ingediend tegen appellant
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin de appellant, een accountant, werd berispt voor het niet tijdig teruggeven van een samenstellingsopdracht en het niet doen van een melding in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De klacht was ingediend door investeerders in de vennootschappen waarvoor de appellant de jaarrekeningen samenstelde. De accountantskamer oordeelde dat de appellant ten onrechte geen melding had gedaan van ongebruikelijke transacties, ondanks dat hij een vermoeden had van fraude. De appellant voerde aan dat hij niet voldoende informatie had om een melding te doen en dat hij de opdracht tijdig had teruggegeven. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de accountantskamer en oordeelde dat de appellant wel degelijk een melding had moeten doen op basis van de informatie die hij had. Het College concludeerde dat de maatregel van berisping passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van accountants in het kader van de Wwft en de noodzaak om adequaat te reageren op signalen van mogelijke fraude.