ECLI:NL:CBB:2019:686

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/87
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eindoordeel periodieke preventieve toetsing accountantspraktijk

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] RA tegen het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Het beroep was gericht tegen een besluit van 11 december 2018, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van de Raad van Toezicht ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit, genomen op 22 februari 2017, stelde vast dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van appellant verbetering behoeft en niet voldoet aan de eisen van de Wet op het accountantsberoep. Appellant had een termijn gekregen om een verbeterplan in te dienen, maar het bestreden besluit handhaafde de eerdere oordelen van de Raad.

Tijdens de zitting op 26 november 2019 was appellant niet aanwezig, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. Sukkel, bijgestaan door [naam 2] AA. Het College overwoog dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was, aangezien verweerder had verwezen naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, die de bezwaargronden van appellant had behandeld. Het College concludeerde dat de motivering van het bestreden besluit voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, en dat het betoog van appellant dat er geen inhoudelijke reactie was gegeven op zijn bezwaren feitelijk onjuist was.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere besluiten van de toezichthoudende instanties.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/87

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[naam 1] RA, te [plaats] , appellant,

en
het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Sukkel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 (het primaire besluit) heeft de Raad van Toezicht (de Raad) in mandaat namens verweerder aan appellant meegedeeld te hebben vastgesteld dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van appellant verbetering behoeft en in opzet of werking op belangrijke onderdelen niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep. De Raad heeft appellant een termijn gesteld van zes weken voor het indienen van een door de Raad goed te keuren verbeterplan en voorts een termijn van een jaar waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing in overeenstemming dient te worden gebracht met de daaraan gestelde eisen.
Bij besluit van 11 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019.
Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] AA, werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

1.1
Op 12 oktober 2016 en 23 november 2016 heeft ten kantore van appellant de op 22 januari 2016 aangekondigde periodieke preventieve toetsing van zijn accountantspraktijk plaatsgevonden. Deze toetsing is uitgevoerd door een team van twee accountants (toetsers). De toetsers hebben daarbij ter plaatste vier cliëntdossiers van de accountantspraktijk in de toetsing betrokken; een dossier met betrekking tot de uitvoering van een vrijwillige controleopdracht en drie samenstellingsopdrachten.
1.2
De toetsers hebben op 7 december 2016 een concept toetsingsverslag uitgebracht. De uitvoering van de drie onderzochte samenstellingsopdrachten is als voldoende beoordeeld. De uitvoering van de onderzochte vrijwillige controleopdracht wordt als onvoldoende beschouwd, evenals het kwaliteitsbeheersingssysteem met betrekking tot assurance-opdrachten. Op het conceptverslag heeft appellant met een e-mailbericht van 15 januari 2017 gereageerd. Bij brief van 25 januari 2017 is appellant het definitieve toetsingsverslag van dezelfde datum toegezonden met als bijlage de reactie van de toetsers op het commentaar van appellant van 15 januari 2017. De toetsers hebben in de reactie van de accountantspraktijk geen aanleiding gezien hun conclusies ten aanzien van de vrijwillige controleopdracht en het kwaliteitsbeheersingssysteem met betrekking tot assurance-opdrachten te herzien.
2.1
Bij het primaire besluit heeft de Raad namens verweerder, overeenkomstig het advies van het toetsingsteam, geoordeeld dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het eindoordeel van de Raad gehandhaafd en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften (de Commissie) van 22 november 2018 overgenomen. De Commissie heeft zich – kort samengevat – ter zake van de bezwaargronden van appellant op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en adviseert het door appellant ingebrachte bezwaarpunt over het ontbreken van een inhoudelijke reactie op de e-mail van 15 januari 2017 af te wijzen. Voor haar overwegingen op de te beoordelen tekortkomingen heeft de Commissie verwezen naar een bij het advies gevoegd overzicht waarin de bevindingen van het toetsingsteam, de reactie van appellant daarop en de overwegingen van de Commissie op de verschillende onderdelen puntsgewijs zijn weergegeven. De Commissie heeft voorts geadviseerd om de factuur voor de toetsing van € 4.835,- te verminderen tot een te betalen bedrag van € 3.670,-.
3. Appellant voert in beroep aan dat in het bestreden besluit alleen maar standpunten worden herhaald die al werden ingenomen in november 2016. Appellant verzoekt de beslissing op bezwaar te vernietigen en verweerder opdracht te geven tot het verstrekken van een inhoudelijke reactie op zijn bezwaarschrift.
4.1
Het College overweegt als volgt.
4.2
Het College begrijpt de beroepsgrond van appellant aldus dat hij betoogt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering omdat verweerder in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de door appellant in bezwaar aangevoerde gronden.
4.3
Het bestreden besluit is voorbereid door de Commissie. Deze heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft dit advies behandeld in zijn vergadering van 4 december 2018 en daarbij besloten zich met het advies te verenigen en het bezwaar ongegrond te verklaren. Voor de overwegingen die hebben geleid tot de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft verweerder verwezen naar het bij het bestreden besluit gevoegde advies van de Commissie.
4.4
Op grond van de artikelen 7:13 en 7:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 3:49 van de Awb, kan een bestuursorgaan voor de motivering van een beslissing op bezwaar volstaan met een verwijzing naar een advies, indien het advies zelf de motivering bevat en bij het besluit op bezwaar wordt gevoegd.
4.5
Het College stelt vast dat de Commissie in haar advies inhoudelijk is ingegaan op de bezwaargronden van appellant. Voor haar overwegingen over de te beoordelen tekortkomingen in het dossier met betrekking tot de vrijwillige controleopdracht heeft de Commissie verwezen naar het bijgevoegd overzicht waarin de bevindingen van het toetsingsteam, de reactie van appellant daarop en de overwegingen van de Commissie op de verschillende onderdelen zijn opgenomen. Het advies bevat de motivering van het bestreden besluit. Door in het bestreden besluit te vermelden dat het advies van de Commissie dient als motivering van het bestreden besluit, voldoet de besluitvorming aan het bepaalde in voornoemde artikelen. Het betoog van appellant dat verweerder in het bestreden besluit niet zou zijn ingegaan op zijn bezwaargronden mist feitelijke grondslag. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. A. Graefe