ECLI:NL:CBB:2019:670

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18/1929
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving als bestuurder van een stichting en de beoordeling van de juistheid van de opgave door de Kamer van Koophandel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel. De appellant, die als bestuurder van een stichting was ingeschreven, heeft bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving als bestuurder per 15 februari 2018. De Kamer van Koophandel had deze uitschrijving ambtshalve aangepast naar 14 februari 2018. De appellant betwistte de juistheid van de opgave en voerde aan dat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgave, vooral in het licht van financiële onregelmatigheden binnen de stichting. De Kamer van Koophandel stelde echter dat zij geen opsporingsinstantie was en dat haar onderzoek zich beperkte tot de civielrechtelijke grondslag van de opgave. Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel op goede gronden het bezwaar van de appellant ongegrond had verklaard, omdat er geen gerede twijfel bestond over de opgave tot uitschrijving. De uitspraak bevestigde dat de statuten van de stichting correct waren nageleefd en dat de appellant op de juiste wijze was ontslagen door de overige bestuurders. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. J.T.J. van Diepen),

en

de Kamer van Koophandel, te Utrecht, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerster de opgave tot uitschrijving van appellant per 15 februari 2018 als bestuurder van de [stichting] (de Stichting), ingeschreven in het handelsregister.
Bij besluit van 10 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij de datum van ontslag van appellant aangepast naar 14 februari 2018.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 23 februari 2018 ontvangt verweerster de opgave van [naam 2] , ingeschreven in het handelsregister als voorzitter van de Stichting, ter inschrijving van de uittreding van appellant als bestuurder (penningmeester) van de Stichting per 15 februari 2018.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerster deze opgave ingeschreven in het handelsregister. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4
Verweerster heeft de Stichting bij brief van 21 maart 2018 bericht over de ontvangst van het bezwaarschrift en verzocht om nader schriftelijk bewijs aan te leveren omtrent de juistheid van de gedane opgave. De Stichting heeft bij brief van 10 april 2018 ter onderbouwing van deze opgave de uitnodiging voor de bestuursvergadering aan appellant, de agenda voor en de notulen van de bestuursvergadering van de Stichting van 14 februari 2018 en de brief aan appellant omtrent de uitkomst van de bestuursvergadering overgelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat zij, gezien de ingebrachte stukken, de vigerende statuten en het gestelde ter hoorzitting van 9 augustus 2018, niet alsnog gerede twijfel heeft omtrent de gedane opgave. Voor zover er gebreken kleven aan het besluit tot ontslag van appellant in de bestuursvergadering van 14 februari 2018, dient dit volgens verweerster overeenkomstig artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek aan de civiele rechter te worden voorgelegd. Wel is komen vast te staan dat de opgegeven datum voor het ontslag onjuist is en deze zal worden aangepast naar 14 februari 2018, aldus verweerster.
3.1
Appellant voert aan dat er voldoende reden is om te twijfelen aan de juistheid van de gedane opgave. Verweerster had hiertoe volgens appellant een grondiger onderzoek moeten instellen. Het handelen van de betreffende bestuursleden van de Stichting is in strijd met de wet, openbare orde en goede zeden, nu deze tot doel hadden appellant buitenspel te zetten nadat hij financiële onregelmatigheden in de administratie had ontdekt. Dit moet voor verweerster voldoende aanleiding vormen om de gedane opgave te heroverwegen, aldus appellant.
3.2
Appellant merkt op dat verweerster ambtshalve heeft besloten de datum van het ontslag aan te passen naar 14 februari 2018.
4.1
Verweerster stelt zich op het standpunt dat het door haar te verrichten onderzoek omtrent de juistheid van een opgave zich uitsluitend richt op een waardering van de civielrechtelijke grondslag van de betreffende opgave en dat dit in casu is geschied. Zij is geen opsporingsinstantie en hoeft derhalve geen mogelijke financiële malversaties binnen de Stichting te onderzoeken. Verweerster stelt voorts dat artikel 5, tweede lid, onder a, van het Handelsregisterbesluit 2008 niet is geschreven voor een strafrechtelijk onderzoek door verweerster, maar slechts een mogelijke weigeringsgrond voor de inschrijving van een opgave vormt.
4.2
Verweerster bevestigt dat zij ambtshalve de datum van ontslag in het handelsregister heeft aangepast van 15 februari 2018 naar 14 februari 2018. Voor zover het gestelde in beroep moet worden gezien als een bezwaar tegen deze datum, verklaart verweerster dit bezwaar in het verweerschrift ongegrond en verzoekt zij het College in deze procedure direct over deze nieuwe beslissing op bezwaar te oordelen.
5.1
Het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 4
1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, (…)
2. De Kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.
3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5
1. De Kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
a. de opgave strijdig is met een wettelijk voorschrift, het recht, de openbare orde of de goede zeden;
(…)
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.”
5.2
De Statuten van de Stichting luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 3 – Bestuur: samenstelling, benoeming, beloning, ontslag
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit drie of meer natuurlijke personen.
(…)
6. Een bestuurder verliest zijn functie:
(…)
f. door zijn ontslag gegeven door de gezamenlijke overige bestuurders, ten minste twee in getal.
Artikel 4 – Bestuur: bijeenroeping, vergaderingen, besluitvorming
1. Iedere bestuurder is bevoegd een vergadering van het bestuur bijeen te roepen.
2. De bijeenroeping van de vergadering van het bestuur vindt schriftelijk plaats. Bij deze bijeenroeping wordt opgegeven op welke dag de vergadering plaatsvindt, wat het aanvangstijdstip van de vergadering is en welke onderwerpen worden behandeld (agenda). De bijeenroeping vindt plaats met inachtneming van een termijn van ten minste zeven dagen, de dag van bijeenroeping en die van de vergadering niet meegerekend.
De bestuurder die voor dit doel een adres aan de stichting bekend heeft gemaakt, kan tot de vergaderingen van het bestuur worden opgeroepen door een langs elektronische weg aan dat adres toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht.
(…)
6. In de vergadering heeft iedere bestuurder één stem.
Voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, worden de besluiten door het bestuur genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.”
6.1
Het College stelt vast dat het bestreden besluit twee onderdelen kent. Het eerste onderdeel betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant tegen zijn uitschrijving als bestuurder van de Stichting. Het tweede onderdeel houdt in het door verweerster ambtshalve genomen besluit tot uitschrijving van appellant als bestuurder met ingang van 14 februari 2018.
6.2
Wat betreft het eerste deel van het besluit ligt ter toetsing voor of verweerster bij het bestreden besluit op goede gronden het bezwaar van appellant tegen zijn uitschrijving als bestuurder van de Stichting per 15 februari 2018, ongegrond heeft verklaard. Het College ziet zich hierbij gesteld voor de vraag of verweerster zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave tot uitschrijving van appellant als bestuurder van de Stichting per 15 februari 2018.
7.1
Blijkens artikel 3, zesde lid, onder f, van de statuten van de Stichting verliest een bestuurder zijn functie door zijn ontslag, gegeven door de gezamenlijke overige bestuurders, ten minste twee in getal. Niet in geschil is dat in de bestuursvergadering van 14 februari 2018, waarvoor appellant tijdig per e-mail een uitnodiging met plaats, aanvangstijdstip en agenda heeft ontvangen, appellant is ontslagen door de gezamenlijke overige bestuurders, welke twee in getal waren. Daarmee is voldaan aan de vereisten die de statuten van de Stichting stellen omtrent het ontslag van een bestuurder. Gelet hierop heeft verweerster op goede gronden aangenomen dat appellant geen bestuurder van de Stichting meer was en er derhalve geen gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave tot uitschrijving van appellant als bestuurder van de Stichting. Daarbij overweegt het College dat uit artikel 5, tweede lid, onder a van het Handelsregisterbesluit, anders dan appellant meent, niet volgt dat verweerster is gehouden onderzoek te doen naar de eventuele motieven achter een gedane opgave en of deze strijdig zijn met de wet, openbare orde en goede zeden. Hetgeen appellant heeft aangevoerd betreffende de door hem geconstateerde financiële onregelmatigheden in de administratie van de Stichting, wat daar ook van zij, kan dan ook niet afdoen aan bovenstaand oordeel omtrent de juistheid van de gedane opgave.
8.1
Wat betreft het tweede deel van het bestreden besluit is het College van oordeel dat het ambtshalve genomen besluit tot uitschrijving van appellant als bestuurder met ingang van
14 februari 2018 een nieuw primair besluit is. De uitschrijving van appellant als bestuurder van de Stichting per eerdere datum valt immers buiten de grondslag en reikwijdte van het primaire besluit waarbij verweerster overeenkomstig de gedane opgave appellant heeft uitgeschreven als bestuurder met ingang van 15 februari 2018. Tegen dit nieuwe primair besluit zou een belanghebbende alvorens daartegen beroep in te kunnen stellen eerst bezwaar moeten maken bij verweerster. Weliswaar hebben appellant en verweerder ter zitting verklaard dat zij het wenselijk vinden dat het beroep niet ter verdere afdoening als bezwaar naar verweerder wordt doorgezonden maar dat zij met toepassing van het bepaalde in artikel 7:1a Awb geacht wensen te worden onderscheidenlijk te hebben verzocht om instemming met rechtstreeks beroep op het College, en die instemming te hebben verleend, maar appellant heeft geen nader onderbouwde gronden van beroep ingediend, anders dan de mededeling ter zitting dat hij het met dit besluit niet eens is en dat verweerder dit besluit zo niet had mogen nemen, zodat het College aan dit verzoek voorbij gaat. Het tweede deel van het bestreden besluit valt derhalve buiten de omvang van dit geding.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
w.g. H.S.J. Albers w.g. A. Verhoeven