In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een subsidieaanvraag ingediend in het kader van de Regeling Europese EZ-subsidies, specifiek voor de Kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector, ook wel bekend als Vitaal Kalf. De aanvraag was goedgekeurd en er was een bedrag van € 3.000,- uitbetaald. Echter, de minister verklaarde het bezwaar van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de appellant.
De appellant had in beroep aangevoerd dat het subsidiebedrag van € 3.000,- vermeerderd moest worden met het BTW-percentage van 21%, omdat hij in totaal € 3.630,- had betaald aan de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector voor deelname aan het programma. De appellant betoogde verder dat de kosten voor deelname aan de Stichting niet door hem, maar door de eigenaar van de kalveren betaald moesten worden. Tijdens de zitting benadrukte de appellant dat de huidige regeling kleine ondernemers benadeelt en dat er een nieuwe regeling moet komen die beter aansluit bij hun belangen.
Het College oordeelde dat de hoogte van de subsidie door de minister bij besluit van 4 juli 2017 was vastgesteld en dat de appellant tegen dit besluit geen rechtsmiddelen had aangewend. Hierdoor was dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Het College concludeerde dat het betoog van de appellant over de hoogte van het subsidiebedrag niet meer aan de orde kon worden gesteld in de procedure over het besluit tot uitbetaling van de subsidie. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.