ECLI:NL:CBB:2019:669

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18/1948
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieaanvraag en uitbetaling in het kader van de Kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een subsidieaanvraag ingediend in het kader van de Regeling Europese EZ-subsidies, specifiek voor de Kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector, ook wel bekend als Vitaal Kalf. De aanvraag was goedgekeurd en er was een bedrag van € 3.000,- uitbetaald. Echter, de minister verklaarde het bezwaar van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de appellant.

De appellant had in beroep aangevoerd dat het subsidiebedrag van € 3.000,- vermeerderd moest worden met het BTW-percentage van 21%, omdat hij in totaal € 3.630,- had betaald aan de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector voor deelname aan het programma. De appellant betoogde verder dat de kosten voor deelname aan de Stichting niet door hem, maar door de eigenaar van de kalveren betaald moesten worden. Tijdens de zitting benadrukte de appellant dat de huidige regeling kleine ondernemers benadeelt en dat er een nieuwe regeling moet komen die beter aansluit bij hun belangen.

Het College oordeelde dat de hoogte van de subsidie door de minister bij besluit van 4 juli 2017 was vastgesteld en dat de appellant tegen dit besluit geen rechtsmiddelen had aangewend. Hierdoor was dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Het College concludeerde dat het betoog van de appellant over de hoogte van het subsidiebedrag niet meer aan de orde kon worden gesteld in de procedure over het besluit tot uitbetaling van de subsidie. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant in het kader van de Regeling Europese EZ-subsidies, titel 4.2 Kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector (de Regeling) goedgekeurd en aan appellant € 3.000,- uitbetaald.
Bij besluit van 23 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant heeft op 20 april 2017 een aanvraag voor de subsidie kwaliteitsregeling kalversector 2017 (Vitaal Kalf) gedaan. Deze subsidie is een stimulans voor kalverhouders voor de deelname aan een nieuw vrijwillig kwaliteitssysteem dat toeziet op het verbeteren van de kwaliteit van het kalfsvlees vanuit het oogpunt van de gezondheid van mens en dier en vanuit het dierenwelzijn.
1.2
De aanvraag van appellant is bij besluit van 4 juli 2017 door (destijds) de staatssecretaris van Economische Zaken goedgekeurd, waarbij is bepaald dat appellant voor een periode van maximaal vijf jaar de kosten krijgt vergoed die samenhangen met de deelname aan Vitaal Kalf. De bijdrage bedraagt maximaal € 3.000,- per jaar en maximaal € 15.000,- totaal. Dit bedrag is volledig afkomstig uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). In dit besluit is tevens vermeld dat appellant jaarlijks een betalingsverzoek moet indienen.
1.3
Op 15 mei 2018 heeft appellant verzocht om uitbetaling van de subsidie kwaliteitsregeling kalversector 2017 voor het eerste jaar van deelname. Daarbij heeft appellant aangegeven dat de hoogte van de in rekening gebrachte kosten voor deelname aan en certificering op basis van Vitaal Kalf alsmede het aangevraagde subsidiebedrag € 3.000,- bedraagt.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder het betaalverzoek goedgekeurd, waarbij een bedrag van € 3.000,- (eerste betaling van subsidie) is uitbetaald.
2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar zijn besluit van 4 juli 2017, waarin het maximaal te verlenen subsidiebedrag van € 3.000,- per jaar (en maximaal € 15.000,- voor de komende vijf jaren) is vastgesteld. Nu appellant tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt, staat volgens verweerder de hoogte van het subsidiebedrag per jaar vast. Verweerder komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke toets van de bezwaren van appellant. Ten overvloede wijst verweerder erop dat op grond van artikel 4.2.10 van de Regeling de hoogte van de subsidie maximaal € 3.000,- per landbouwer per jaar bedraagt. Dit maximale subsidiebedrag vloeit ook rechtstreeks voort uit het bepaalde in artikel 16, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, waarin wordt bepaald dat de steun het in bijlage II vastgestelde maximale steunpercentage en bedrag niet mag overschrijden.
In bijlage II van Verordening 1305/2013 is bepaald dat voor de in artikel 16, vierde lid, genoemde kwaliteitsregeling voor landbouwproducten en levensmiddelen een maximumbedrag van € 3.000,- per bedrijf per jaar wordt toegekend.
3 Appellant herhaalt in beroep dat het te ontvangen subsidiebedrag van € 3.000,- moet worden vermeerderd met het BTW percentage van 21% ( € 630,-). Hij heeft immers op 23 april 2018 € 3.630,- betaald aan de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (de Stichting) voor deelname aan Vitaal Kalf. Appellant is verder van mening dat niet hij, de houder van de kalveren, maar de eigenaar van de kalveren de deelnemerskosten aan de Stichting moet betalen. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat de huidige kwaliteitsregeling de kleine ondernemer benadeelt en dat op het moment dat deze regeling komt te vervallen, een andere kwaliteitsregeling door de overheid moet worden bedacht die meer recht doet aan de belangen van de kleine ondernemer. Appellant heeft ter zitting desgevraagd verklaard zich ervan bewust te zijn dat de uitkomst van deze beroepsprocedure bij het College er niet toe kan leiden dat deze (politieke) wens van appellant wordt bewerkstelligd.
4 Het College stelt vast dat verweerder bij besluit van 4 juli 2017 de hoogte van de aan appellant toegekende subsidie voor een periode van vijf jaar heeft vastgesteld en dat appellant tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dit betekent dat het besluit van 4 juli 2017 in rechte onaantastbaar is geworden. Het betoog van appellant over de hoogte van het subsidiebedrag kan daarom niet meer aan de orde worden gesteld in de procedure over het besluit tot uitbetaling van de (maximaal) toegekende subsidie en behoeft derhalve geen inhoudelijke bespreking. Ter zitting is gebleken dat appellant bekend is met de mogelijkheid de betaalde BTW bij de Belastingdienst terug te vragen en dat hij dat inmiddels ook met succes heeft gedaan.
5 Het beroep van appellant is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
w.g. B. Bastein w.g. C.E.C.M. van Roosmalen