ECLI:NL:CBB:2019:64

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
18/123
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inschrijving van bestuurders in het Handelsregister en adreswijziging

In deze zaak heeft appellante, een stichting, beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel (verweerster) inzake de inschrijving van nieuwe bestuurders in het Handelsregister en een adreswijziging. Appellante betoogde dat verweerster niet volledig op haar bezwaren had beslist, en dat haar bezwaar ook gericht was tegen het ambtshalve besluit tot inschrijving van twee nieuwe bestuurders. In een eerdere correspondentie had verweerster aan appellante gevraagd of haar bezwaarschrift ook betrekking had op het ambtshalve besluit, waarop appellante bevestigde geen bezwaar te willen maken tegen dat besluit. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat verweerster terecht alleen op het bezwaar tegen de adreswijziging was ingegaan, en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan op 12 februari 2019, waarbij het College concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 3] , te [plaats]

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 (primair besluit I) heeft verweerster ambtshalve besloten tot inschrijving van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2017 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).
Bij besluit van 9 mei 2017 (primair besluit II) heeft verweerster besloten tot inschrijving van een door [naam 3] gedane opgave tot wijziging van de adres- en communicatiegegevens van de Stichting in het handelsregister van de KvK per 1 mei 2017 (hierna: de adreswijziging).
Bij besluit van 22 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen de adreswijziging gegrond verklaard en de registratie hersteld zoals die was tot 9 mei 2017.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [naam 3] ( [naam 3] ) is verschenen als derde‑partij.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het College bevoegd om tot sluiting van het onderzoek ter zitting belanghebbenden in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om van een zodanig rechtstreeks belang te kunnen spreken moet er een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een partij. Bovendien moet het belang persoonlijk of individueel zijn, zodat het in voldoende mate is te onderscheiden van de belangen van anderen.
1.1
Het College is van oordeel dat de Vereniging [naam 4] (de Vereniging) en [naam 5] niet kunnen deelnemen als derde-partij. De Vereniging en [naam 5] worden door het bestreden besluit niet rechtstreeks in hun belang geraakt. De Vereniging en de Stichting zijn zelfstandige entiteiten zijn die geheel onafhankelijk van elkaar functioneren. Er is geen enkel verband tussen de gevolgen van het bestreden besluit en de belangen van de Vereniging, alsmede de belangen van mevrouw [naam 5] , die als bestuurder van de Vereniging functioneert. Het College is van oordeel dat [naam 3] wel als derde-partij kan deelnemen omdat hij destijds in de hoedanigheid als bestuurder van de Stichting de opgave tot adreswijziging heeft gedaan.
2. Bij primair besluit I heeft verweerster, als gevolg van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2017, C/10/517940 / HA RK 17-1, ambtshalve besloten tot het inschrijven van de uittreding van [naam 6] als bestuurder van de Stichting per 1 mei 2017 en tot het inschrijven van [naam 3] en [naam 7] ( [naam 7] ) als bestuurders van de Stichting per 1 mei 2017 in het handelsregister van de KvK.
3. Bij primair besluit II heeft verweerster besloten tot inschrijving van een door [naam 3] gedane opgave tot wijziging van het adres, het telefoonnummer en het emailadres van de Stichting in het handelsregister van de KvK per 1 mei 2017.
4. Bij besluit van 22 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen het besluit tot inschrijving van de adreswijziging gegrond verklaard en de registratie hersteld zoals die was vóór 9 mei 2017. Volgens verweerster bestaat er gerede twijfel over de juridische juistheid van het besluit tot de adreswijziging. Verweerster heeft geconstateerd dat ten tijde van het besluit tot en de opgave van de adreswijziging de nieuw benoemde bestuursleden niet wisten dat er andere bestuursleden waren. Verweerster heeft vastgesteld dat er van het voltallige bestuur van vijf leden geen besluit ligt tot de desbetreffende adreswijziging.
5. In beroep voert appellante aan dat verweerster niet volledig op haar bezwaren heeft beslist. Appellante betoogt dat haar bezwaar tevens gericht was tegen het ambtshalve besluit tot inschrijving van [naam 3] en [naam 7] als bestuurders van de Stichting. Volgens appellante heeft verweerster nagelaten volledig onderzoek te doen naar alle door haar aangedragen feiten en omstandigheden. Tot slot voert appellante aan dat verweerster op een onjuiste wijze gevolg heeft gegeven aan de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2017.
6. Verweerster voert in haar verweerschrift aan dat zij heeft beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit tot inschrijving van de adreswijziging. Volgens verweerster is dat het enige besluit waartegen beroep openstond. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij appellante expliciet heeft gevraagd of zij ook een bezwaar heeft gemaakt tegen het ambtshalve besluit tot inschrijving van [naam 3] en [naam 7] als bestuurders van de Stichting. Volgens verweerster heeft appellante die vraag ontkennend beantwoord.
7. Het College gaat uit van de volgende feiten.
7.1
Appellante heeft in een brief aan verweerster van 18 augustus 2017 diverse opmerkingen geplaatst bij verschillende besluiten tot inschrijving van bestuurders van de Stichting in het handelsregister van de KvK in 2015 en 2016. Voorts heeft appellante in diezelfde brief opmerkingen geplaatst ten aanzien van de inschrijving van een adreswijziging in het handelsregister van de KvK. Appellante heeft in een brief aan verweerster van 24 augustus 2017 te kennen gegeven dat haar brief van 18 augustus 2017 een bezwaarschrift betreft. Vervolgens heeft appellante in een brief aan verweerster van 27 augustus 2017 wederom vraagtekens gezet bij de rechtmatigheid van het ambtshalve besluit tot inschrijving van [naam 3] en [naam 7] als bestuurders van de Stichting.
7.2
In een email van 4 september 2017 heeft verweerster aan appellante, voor zover hier van belang, het navolgende bericht:
“thans is in behandeling een bezwaarschrift van u inzake het dossier van de stichting, betreffende de inschrijving van adreswijzigingen. Dat bezwaar vangt aan met uw brief van 18 respectievelijk 24/8/17. (…) De stukken aangaande de inschrijving van 9/5/17 zijn u reeds toegestuurd. Zoals u zelf al constateerde, ontbreekt de begeleidende brief van de griffier. Het kan dus zijn dat de heer [naam 7] dan wel [naam 3] de uitspraak aan de Kamer heeft doen toekomen. Hoe dan ook, het is een ambtshalve besluit van de Kamer tot inschrijving. (…) Naar ik aan neem, wilt u met uw brief van 27/8/17 tevens tegen dit ambtshalve besluit bezwaar maken. Indien dat het geval is, verzoek ik u weer om een schriftelijke bevestiging.”
7.3
In haar email van 4 september 2017 heeft appellante aan verweerster, voor zover hier van belang, geantwoord:
“Over mijn brief van 27 augustus jl. is een misverstand, de Stichting wenst
géénbezwaar te maken tegen het ambtshalve besluit maar de brief van 27 augustus dient als aanvulling op de brieven van 18, 24 en 25 augustus jl.”
8. Het College overweegt als volgt.
8.1
Appellante stelt in beroep dat verweerster niet volledig op haar bezwaarschrift van 18 augustus 2017, en zoals aangevuld bij bief van 27 augustus 2017, heeft beslist. Volgens appellante heeft verweerster ten onrechte niet beslist op haar bezwaren gericht tegen het ambtshalve besluit tot inschrijving van [naam 3] en [naam 7] als bestuurder van de Stichting. Dit betoog faalt. Appellante is in haar brief van 18 augustus 2017, die verweerster desgevraagd als bezwaarschrift heeft aangemerkt, en welke zij heeft aangevuld met haar brief van 27 augustus 2017, ingegaan op meerdere besluiten van verweerster. In een email van 4 september 2017 heeft verweerster expliciet aan appellante de vraag voorgelegd of zij met haar brief van 27 augustus 2017 heeft bedoeld kenbaar te maken dat haar bezwaarschrift van 18 augustus 2017 tevens is gericht tegen het ambtshalve besluit tot inschrijving van [naam 3] en [naam 7] als bestuurders van de Stichting. Daarop heeft appellante op diezelfde datum aan verweerster geantwoord dat de Stichting géén bezwaar wenst te maken tegen voornoemd ambtshalve besluit. Voor zover appellante daarop in beroep wenst terug te komen is dat te laat. Verweerster is in het bestreden besluit terecht alleen ingegaan op het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit tot inschrijving van een adreswijziging en heeft daarmee volledig op het door appellante ingediende bezwaarschrift beslist.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. T. Kuiper