In deze zaak heeft appellante, een firma gevestigd in [plaats], verzet aangetekend tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 maart 2019, waarin haar beroep tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet-ontvankelijk werd verklaard. De niet-ontvankelijkheid was gebaseerd op het feit dat appellante niet had voldaan aan de eis om een ondertekende machtiging over te leggen, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid was gesteld via een griffiersbrief van 13 december 2018.
Tijdens de verzetprocedure is echter gebleken dat appellante niet in verzuim is geweest. Het College heeft vastgesteld dat de redenen voor de eerdere niet-ontvankelijk verklaring niet opgingen, en heeft daarom het verzet gegrond verklaard. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van 19 maart 2019 vervalt en dat het onderzoek naar het beroep van appellante wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, en de griffier D.A. Bohlmeijer was aanwezig. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.