ECLI:NL:CBB:2019:466

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
18/197
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op rechtstreekse betalingen GLB wegens opzettelijke niet-naleving van registratie-eisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap van landbouwers en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een randvoorwaardenkorting van 20% opgelegd gekregen op haar rechtstreekse betalingen voor het jaar 2016, omdat zij niet had voldaan aan de registratie-eisen voor de toepassing van diergeneesmiddelen. De minister had vastgesteld dat de appellante opzettelijk onjuiste gegevens had verstrekt in de VKI-formulieren, wat leidde tot de korting.

De zaak begon met een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 22 november 2016, naar aanleiding van een melding over een rund dat voor slacht was aangeboden. Tijdens deze inspectie bleek dat de appellante de behandeldatum van een diergeneesmiddel had aangepast in haar logboek, waardoor het leek alsof het rund binnen de wettelijke wachttermijn viel. De appellante had eerder een correct VKI-formulier ingediend, maar na een telefoontje van het slachthuis had zij de gegevens aangepast, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van opzettelijke niet-naleving van de regelgeving.

Het College oordeelde dat de minister terecht de randvoorwaardenkorting had opgelegd, omdat de appellante doelbewust de gegevens had gewijzigd om aan de eisen te voldoen. De appellante kon zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelde dat er onduidelijkheid bestond over de gang van zaken in het slachthuis. Het College verwierp deze argumenten en concludeerde dat de appellante niet had voldaan aan de eisen voor het bijhouden van de registratie van diergeneesmiddelen. De uitspraak bevestigde de korting van 20% op de rechtstreekse betalingen, omdat er sprake was van opzettelijke niet-naleving.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/197

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2019 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] , [naam 2] & [naam 3] , te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. I.C. Holtkamp),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 20% op alle aan appellante voor het jaar 2016 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Bij besluit van 13 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante exploiteert een landbouwbedrijf en heeft voor het jaar 2016 uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling aangevraagd. Op 22 november 2016 heeft een inspectie door twee controleurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het bedrijf van appellante plaatsgevonden naar aanleiding van een melding met betrekking tot rund NL 443013218 dat op donderdag 17 november 2016 werd aangeboden voor slacht bij VION in Tilburg.
1.2
Van deze inspectie is een “Rapport van bevindingen” (het rapport) opgemaakt, gedateerd 18 januari 2017. In dit rapport is onder andere vermeld:
“Op maandag 21 november 2016 ontving ik [
toezichthouder 1], een verzoek om een inspectie in te stellen naar aanleiding van een melding met betrekking tot
rund NL 443013218welke op donderdag 17 november 2016 werd aangeboden voor slacht bij VION in Tilburg. Ik las in deze spoedmelding opgesteld door [
dierenarts]:
“Rund met eerste VKI waarbij het binnen de wachttermijn zit en bij tweede VKI alles op nee”.
“Graag inspectie op gebruik diergeneesmiddelen, logboek, wachttermijn en juistheid VKI”
(…)
Ik zag op het VKI 1 dat vraag 1, 2, en 4 met ja beantwoord waren. Ik zag onder andere als diagnose “ Leverbot”, ik zag als medicijn “ Tribex 10 % REG NL 10003”, ik zag als ltst Behan “13-10-216”, ik zag als Eind Wacht 08-“12-2016”
Ik zag op het VKI 2 dat alle relevante vragen op dit VKI waren ingevuld met “nee”.
(…)
Op dinsdag 22 november 2016 omstreeks 15:30 uur bevond ik, [
toezichthouder 1], mij
samen met toezichthoudend collega [
toezichthouder 2] op het bedrijf [
van appellante] .
(…)
Omstreeks 15.45 uur verklaarde [naam 3] desgevraagd als volgt:
(…)
“Het rund met levensnummer NL443013218 is van ons en is 17 november
afgevoerd naar het slachthuis. Normaal gesproken vult mijn broer […] het VKI
formulier in, nu heb ik dat echter gedaan. Bij ons staat deze koe geregistreerd als
Paula 23 met nummer 1321.
Wij hebben nogal last van leverbot, en als wij de koeien behandelen tegen
leverbot dan doen wij dat altijd tegelijk met het droogzetten van de koe.
De koe met levensnummer NL443013218 is op 13 oktober 2016 behandeld met
Tribex 10% Reg NL 10003, tegen leverbot. Deze koe is toen ook drooggezet met
Orbenin Extra Reg NL 6901. Op 13 oktober 2016 is een hele groep runderen droog
gezet en behandeld met Tribex tegen leverbot. Paula 23 was één koe van die
groep.
Mijn broer […] heeft Paula 23 de koe met levensnummer NL443013218
behandeld met Tribex 10% op 13 oktober 2016.
(…)
Op 18 november 2016 ben ik gebeld door een vrouw van het slachthuis, die gaf
aan dat er problemen waren met het VKI formulier. Hierop heeft mijn broer […]
haar terug gebeld. Zij gaf aan dat er problemen waren met het VKI formulier en
dat de koe niet geslacht mocht worden. Dit omdat enkele vragen op het VKI met
ja beantwoord waren. Zij gaf aan dat als een koe geslacht moet worden dat dan
alle vragen met nee beantwoord moeten zijn. Hierop heeft [de broer] alles op nee
gezet, dit gebeurde door de behandeldatum van 13 september 2016 in te voeren.
Hij heeft toen het VKI formulier opnieuw verzonden. Het klopt natuurlijk niet zo
als het gegaan is. In het logboek staat nu als behandeldatum 13 september 2016,
dat klopt niet. Zoals gezegd dat moet 13 oktober 2016 zijn.
Nadien heeft [de broer] nog een derde VKI formulier opgestuurd, omdat op de tweede
geen enkele diergeneesmiddelen vermeld stonden.
Op de koekaart kan ik u laten zien dat de koe op 5 maart 2016 geïnsemineerd is,
de koe heeft het kalf echter verworpen en toen is ook beslist om de koe af te
voeren.
De koe 1321 is wel op 13 oktober behandeld met Tribex en dat is door [de broer]
gedaan op eigen initiatief.”
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder een korting van 20% toegepast op alle subsidies van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) die appellante heeft aangevraagd in 2016. Verweerder heeft hierbij uiteengezet dat een van de voorwaarden is dat een registratie wordt bijgehouden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerd voer. Ook moeten andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden geregistreerd worden. De NVWA heeft op 22 november 2016 een controlebezoek gebracht aan het bedrijf van appellante. Daaruit bleek dat niet aan deze voorwaarde is voldaan. Uit het controlerapport blijkt ook dat er sprake is van opzet.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij uiteengezet dat vaststaat dat appellante de behandeldatum van de koe met Tribex 10% in het logboek eerst heeft verwijderd en daarna heeft veranderd van 13 oktober 2016 naar 13 september 2016, zodat het dier niet meer binnen de wachttermijn voor dit diergeneesmiddel zat. Als gevolg hiervan zijn op 18 november 2016 de VKI-formulieren 2 en 3 gegenereerd en ingediend, die niet op waarheid berustten. Het logboek en de formulieren zijn namelijk zo aangepast om ervoor te zorgen dat de wettelijk voorgeschreven wachttermijnen worden omzeild. Appellante heeft hiermee het logboek niet op een juiste manier ingevuld en niet alle relevante gegevens die betrekking hebben op de toegepaste diergeneesmiddelen, de ziektes en de toegepaste controles bij het dier aan het bevoegd gezag verstrekt. Omdat appellante -in tegenspraak met de werkelijkheid- doelbewust de inhoud van het logboek eerst heeft verwijderd en daarna heeft veranderd, zodat het aangeboden rund niet meer binnen de wachttermijn van het toegepaste diergeneesmiddel viel, is er sprake van opzet. De korting bij opzettelijke niet-naleving van een eis of een norm bedraagt in de regel 20%. Voor verhoging of verlaging van genoemd kortingspercentage heeft verweerder in het rapport van de NVWA geen aanknopingspunten gevonden.
3.1
Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. In Bijlage II bij Verordening 1306/2013 zijn de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikel 93 weergegeven.
3.2
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 4
Algemene en specifieke hygiënevoorschriften
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie en de in bijlage I bedoelde, daarmee verband houdende bewerkingen, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage I, deel A, alsmede aan alle andere specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.
(…)
Bijlage I Primaire productie
Deel A: Algemene hygiënevoorschriften voor de primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen
(…)
III. Het bijhouden van registers
(…)
8. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dieren fokken of primaire producten van dierlijke oorsprong produceren, moeten in het bijzonder registers bijhouden over:
(…)
b) de toegediende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden;
(…).”
3.3
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) wordt, wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, een verlaging toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3% van het totale bedrag aan betalingen en jaarlijkse premies die in artikel 92 van Verordening 1306/2013 worden genoemd.
3.4
Ingevolge artikel 40 van Verordening 640/2014 bedraagt, wanneer een begunstigde de geconstateerde niet-naleving met opzet heeft begaan, de verlaging die op het in artikel 39, eerste lid, bedoelde totale bedrag moet worden toegepast, in de regel 20% van dat totale bedrag. Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving die de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, leden 1 tot en met 4, genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot niet minder dan 15% of te verhogen tot maximaal 100% van dat totale bedrag.
3.5
De Wet dieren luidde, voor zover en ten tijde van belang, als volgt:
“Artikel 2.2
(…)
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer:
(…)
l. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens, onder meer over:
(…)
4. de herkomst, ontvangst, bereiding, bewerking, verwerking en verdere behandeling, opslag en bewaring van diervoeders en diergeneesmiddelen, alsmede het gebruik van diervoeders, onderscheidenlijk het toepassen van diergeneesmiddelen;
(…)
r. een verbod op het houden van bepaalde diersoorten of diercategorieën, indien niet is voldaan aan ten aanzien van dat dier gestelde regels als bedoeld in onderdeel b, c, d, e, f, k, l en p.
3.6
De Regeling houders van dieren luidde, voor zover en ten tijde van belang, als volgt:
“Artikel 3.1 Administratie diergeneesmiddelen door houder van dieren
1. Een houder van dieren die dieren houdt die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, voert een administratie inzake iedere transactie met diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13, 2.14 en 4.12 van de Regeling diergeneesmiddelen, in welke administratie de volgende documenten en gegevens zijn opgenomen:
(…)
c. een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de nummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd;
(…)”
3.7
Het Besluit houders van dieren luidde, voor zover en ten tijd van belang, als volgt:
“Artikel 1.25. Administratie diergeneesmiddelen door houders van dieren
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de administratie van de ontvangst en toepassing van diergeneesmiddelen en diervoeders met medicinale werking door de houder van een dier en over het administreren van gegevens inzake het zich ontdoen van resten en lege verpakkingen van diergeneesmiddelen en diervoeders met medicinale werking.”
4. Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtsrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, moet worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.1
Appellante kan zich met het bestreden besluit niet verenigen, omdat zij op
17 november 2016 een correct VKI-formulier heeft ingevuld, aan de hand waarvan een
medewerkster van slachthuis VION Tilburg telefonisch contact heeft opgenomen met
appellante met de opmerking dat de betreffende koe alleen geslacht kon worden als alle
vragen in het formulier met “nee” werden beantwoord. In het aangeleverd formulier waren
twee vragen met “ja” beantwoord. De medewerkster van het slachthuis raadde appellante aan
het formulier aan te passen waarna een aangepast formulier is opgestuurd. Appellante stelt dat
er veel onduidelijkheid bestaat rondom de gang van zaken in het slachthuis en dat daar
onvoldoende onderzoek naar is gedaan. Het is onevenredig om de gevolgen volledig af te
wentelen op appellante. Het bestreden besluit kan dan ook geen stand houden.
5.2
Over deze beroepsgrond overweegt het College als volgt.
5.3
Het College stelt voorop dat op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk is gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
5.4
Het College deelt niet de opvatting van appellante dat zij door het inleveren van het eerste VKI op 17 november 2016 aan de ter zake geldende regelgeving heeft voldaan en dat wat er daarna is voorgevallen haar niet kan worden aangerekend gezien het telefonisch contact met en de gang van zaken bij het slachthuis. Vast staat dat de juiste datum van toediening van het diergeneesmiddel Tribex 10% aan het rund met nummer NL443013218, 13 oktober 2016 is geweest. Dit is door appellante niet bestreden en appellante heeft dit ook erkend ten overstaan van de controleurs van de NVWA, hiervoor weergegeven onder 1.2. Appellante heeft na het indienen van het eerste VKI, nog tweemaal een aangepast VKI ingediend, waarbij zij bij het tweede VKI alle relevante vragen rondom de behandeling van het rund met diergeneesmiddelen met nee heeft beantwoord. Op het derde VKI is de datum van toediening van het medicijn Tribex 10% Reg NL 10003 aangepast van 13 oktober 2016 naar 13 september 2016, waardoor de wettelijke wachttermijn eindigde op 8 november 2016. Dat de gegevens op het tweede en het derde VKI-formulier niet juist zijn en dat appellante hiertoe ook in het logboek de behandeldatum heeft aangepast wordt door appellante ook niet betwist. Het College stelt vast dat appellante de verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voerders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden niet heeft nageleefd, nu zij bij het tweede en derde VKI onjuiste gegevens heeft verwerkt en verstrekt. Verweerder was dus gehouden een randvoorwaardenkorting op te leggen.
5.5
Appellante heeft zelf doelbewust de gegevens ten aanzien van rund met nummer NL443013218 in het logboek aangepast zodat het rund op grond van de gegevens op het tweede en derde VKI alsnog zou kunnen worden geslacht. Er is daarom sprake van een opzettelijke niet-naleving, zodat verweerder terecht op grond van artikel 40 van Verordening 640/2014 een randvoorwaardenkorting van 20% heeft gehanteerd. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die, gelet op de ernst, omvang en/of het (permanente) karakter van de niet-naleving, aanleiding hadden kunnen zijn voor verlaging van de randvoorwaardenkorting tot 15% als bedoeld in artikel 40 van Verordening 640/2014, al omdat sprake is van een ernstige niet-naleving in het kader van de voedselveiligheid. Hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent het telefonisch contact met en de gang van zaken bij het slachthuis doet hier niet ter zake en appellante heeft overigens hiervan geen bewijs geleverd. De beroepsgrond van appellante faalt.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, mr. H.S.J. Albers en mr. T. Pavićević in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.
w.g. J.A.M. van den Berk W.M.J.A. Duret
de griffier is verhinderd te ondertekenen.