ECLI:NL:CBB:2019:371
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling onder Meststoffenwet
In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 2.567 kilogram. Appellante was van mening dat bij de bepaling van de grondgebondenheid geen rekening was gehouden met de bedrijfsspecifieke excretie (BEX). De minister heeft echter in zijn besluit van 3 juli 2018 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Tijdens de zitting op 11 juli 2019 heeft appellante betoogd dat de generieke korting van 8,3% onterecht is toegepast en dat haar bedrijf grondgebonden is op basis van de BEX-waarden. Het College overweegt dat de wetgever expliciet heeft gekozen om de daadwerkelijke fosfaatproductie niet als uitgangspunt te nemen in de regelgeving, en dat de BEX-waarden daarom niet als basis voor de vaststelling van het fosfaatrecht kunnen dienen.
Daarnaast heeft appellante een beroep gedaan op de knelgevallenregeling, maar het College oordeelt dat niet aan de voorwaarden voor deze regeling is voldaan. De minister heeft terecht de knelgevallenregeling niet van toepassing verklaard op de situatie van appellante. Het College concludeert dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat het besluit van de minister een buitensporige last op haar bedrijf legt, en dat er geen concrete gegevens zijn over de feitelijke gevolgen van het besluit.
Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond, waarmee de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister in stand blijft.