ECLI:NL:CBB:2019:312

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
19/850
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in subsidiegeschil met betrekking tot verrekening voorschotten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een subsidie die aan verzoekster was verleend. Verweerder had bij besluit van 12 maart 2019 de uitbetaling van voorschotten op de subsidie opgeschort en bij een later besluit van 16 april 2019 besloten om de subsidie te corrigeren en teveel verstrekte voorschotten te verrekenen met toekomstige voorschotten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om een faillissement te voorkomen.

Tijdens de zitting op 10 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de feiten met betrekking tot de verwerking van niet toegestane afvalstoffen door verzoekster. Verzoekster betwistte de visie van verweerder dat deze afvalstoffen als co-producten in de vergistingsinstallatie waren verwerkt. De voorzieningenrechter kon op dat moment geen voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten, maar vond het wel van belang dat verzoekster de kans kreeg om de bezwaarprocedure te doorlopen zonder dat dit door een faillissement werd doorkruist.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de verrekening van de voorschotten beperkt blijft tot maximaal € 15.000,- per maand en dat het meerdere aan subsidie als voorschotten moet worden uitbetaald aan verzoekster tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/850

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter

van 10 juli 2019 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 12 maart 2019 de uitbetaling van voorschotten op de aan verzoekster verleende subsidie opgeschort en bij besluit van 16 april 2019 besloten de aan verzoekster verleende subsidie te corrigeren en de teveel verstrekte voorschotten te verrekenen met toekomstige voorschotten (de primaire besluiten).
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het verrekenen van voorschotten beperkt blijft tot maximaal € 15.000,- per maand, met schorsing van het besluit van 16 april 2019 in zoverre;
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening voortduurt tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft deze voorziening om de volgende redenen.
2. Partijen zijn het niet eens over wat er op het bedrijf van verzoekster is gebeurd met de niet toegestane afvalstoffen die verzoekster in 2015 heeft ontvangen van de in het rapport van de NVWA genoemde ondernemingen. Op grond van het rapport is verweerder van mening dat verzoekster deze afvalstoffen als co-producten in de vergistingsinstallatie heeft verwerkt. Verzoekster bestrijdt deze visie. Zij stelt dat deze afvalstoffen niet in de vergistingsinstallatie zijn verwerkt, maar op het bedrijf alleen gehygiëniseerd zijn en verhandeld zijn naar Duitsland. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster in bezwaar twee dozen met documenten overhandigd. Deze documenten heeft verweerder echter geretourneerd met het verzoek om deze documenten gespecificeerd toe te lichten. Tot op heden heeft verzoekster dat nog niet gedaan.
3. In de bezwaarfase zal moeten blijken wat de daadwerkelijke gang van zaken ten aanzien van bedoelde afvalstoffen is geweest. De hoorzitting is gepland voor volgende week en verzoekster kan dan van de gelegenheid gebruik maken om haar standpunt aan de hand van specifieke documenten te onderbouwen. Nu verzoekster dat nog niet heeft gedaan, kan de voorzieningenrechter op dit moment niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest op het bedrijf van verzoekster in 2015. De voorzieningenrechter kan daarom nu geen voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten.
4. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter het van belang vindt dat verzoekster de kans krijgt om de bezwaarprocedure te doorlopen en dat dit niet doorkruist wordt door een faillissement doordat de subsidie-inkomsten zijn weggevallen door de verrekeningen van de voorschotten. Om een faillissement op korte termijn te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorziening te treffen. Hij wijst daarom het verzoek in zoverre verzoek toe dat de verrekening van de voorschotten beperkt moet blijven tot maximaal € 15.000,- per maand. Het meerdere aan subsidie moet, tot zes weken na het besluit op bezwaar, als voorschotten worden uitbetaald aan verzoekster.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.
E.R. Eggeraat M.B. van Zantvoort