ECLI:NL:CBB:2019:224
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van accountant bij briefverzending
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de accountantskamer. Appellant, een accountant, had een klacht ingediend tegen betrokkene, die werkzaam is als plaatsvervangend directeur bij de Belastingdienst en tevens als registeraccountant is ingeschreven. De klacht betrof onder andere het professioneel handelen van betrokkene in relatie tot een brief die namens haar was verzonden, waarin appellant werd beschuldigd van een intimiderende houding tijdens een controle door de Belastingdienst. De accountantskamer had de klacht ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Het College heeft vastgesteld dat betrokkene geen feitelijke bemoeienis heeft gehad met de inhoud en verzending van de brief van 23 juni 2017, die de aanleiding vormde voor de klacht. De brief was ondertekend door een teamleider, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het Protocol Agressie Belastingen. Het College concludeert dat betrokkene niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van de brief, omdat zij geen mandaat heeft verleend voor de verzending en geen betrokkenheid had bij de opstelling ervan. De klacht van appellant steunt op de gestelde schending van het fundamentele beginsel van professionaliteit, maar het College oordeelt dat er geen grond is voor tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van betrokkene.
De uitspraak van het College bevestigt de beslissing van de accountantskamer en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.